Bible

 

Genesis 46:26

Studie

       

26 Al de zielen, die met Jakob in Egypte kwamen, uit zijn heup gesproten, uitgenomen de vrouwen van de zonen van Jakob, waren allen zes en zestig zielen.

Bible

 

Lucas 3:33

Studie

       

33 Den zoon van Aminadab, den zoon van Aram, den zoon van Esrom, den zoon van Fares, den zoon van Juda,

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 5994

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

5994. GENESIS – ZESENVEERTIGSTE HOOFDSTUK

GENESIS 46:1-34

1. En Israël verreisde en al wat hij had; en hij kwam te Berseba en hij slachtofferde slachtoffers aan de God van zijn vader Izaäk.

2. En God zei tot Israël in gezichten des nachts en Hij zei: Jakob, Jakob; en hij zei: Zie mij.

3. En Hij zei: Ik ben God, de God uws vaders; vrees niet van neder te dalen naar Egypte, omdat Ik u daar tot een grote natie zal stellen.

4. Ik, Ik zal met u nederdalen tot Egypte en Ik, Ik zal u doen opklimmen ook door op te klimmen; en Jozef zal zijn hand op uw ogen leggen.

5. En Jakob stond op vanuit Berseba; en de zonen van Israël droegen Jakob, hun vader en hun kleine kinderen en hun vrouwen, in de voertuigen die Farao gezonden had om hem te dragen.

6. En zij namen hun vee en hun verwerving die zij in het land Kanaän verworven hadden; en zij kwamen tot Egypte, Jakob en al het zaad van hem met hem.

7. Zijn zonen en de zonen van zijn zonen met zich; zijn dochters en de dochters van zijn zonen en al zijn zaad bracht hij met zich naar Egypte.

8. En deze zijn de namen van de zonen van Israël, die kwamen tot Egypte, van Jakob en van zijn zonen: de eerstverwekte van Jakob, Ruben.

9. En de zonen van Ruben: Henoch, Pallu, Hezron en Karmi.

10. En de zonen van Simeon: Jemuël, Jamin, en Ohad, Jachin, en Zohar en Saul, de zoon van een Kanaänitische.

11. En de zonen van Levi waren: Gerson, Kehath en Merari.

12. En de zonen van Jehuda waren: Er, Onan, Sela, Perez en Zera; en gestorven is Er en Onan in het land Kanaän; en de zonen van Perez waren Hezron en Hamul.

13. En de zonen van Issaschar waren: Tola, Pua, Job en Simron.

14. En de zonen van Zebulon: Sered, Elon en Jahleël.

15. Dezen zijn de zonen van Lea die zij Jakob gebaard heeft in Paddan-Aram; en Dina zijn dochter; al de zielen van zijn zonen en van zijn dochters waren drieëndertig.

16. En de zonen van Gad: Zifjon, Chaggi, Schuni, Ezbon, Eri, Arodi en Areli.

17. En de zonen van Aser: Jimna, Jisva, Jisvi en Beria en Serah, hun zuster; en de zonen van Beria: Heber en Malkiël.

18. Dezen zijn de zonen van Zilpa, die Laban aan zijn dochter Lea gegeven had en zij baarde dezen aan Jakob, zestien zielen.

19. De zonen van Rachel de echtgenote van Jakob: Jozef en Benjamin.

20. En aan Jozef werden geboren in het land van Egypte, die hem Asnath, de dochter van Potifera, de priester van On, baarde: Manasse en Efraïm.

21. En de zonen van Benjamin: Bela, Becher, Asbel, Gera, Naäman, Ehi, Ros, Muppim, Huppim en Ard.

22. Dezen zijn de zonen van Rachel die aan Jakob geboren zijn; alle zielen, veertien.

23. En de zoon van Dan: Husim.

24. En de zonen van Naftali: Jahzeël, Guni, Jezer en Sillem.

25. Dezen zijn de zonen van Bilha, die Laban aan zijn dochter Rachel gegeven had; en zij baarde dezen aan Jakob, alle zielen, zeven.

26. Alle ziel komende tot Jakob naar Egypte, zijn uitgegaan uit zijn dij, behalve de vrouwen van de zonen van Jakob, alle zielen, zesenzestig.

27. En de zonen van Jozef, die hem in Egypte geboren zijn, twee zielen; al de zielen voor het huis van Jakob komende naar Egypte, zeventig.

28. En hij zond Jehudah vóór zich tot Jozef, om aan te wijzen vóór hem naar Gosen; en zij kwamen in het land Gosen.

29. En Jozef spande zijn wagen aan en hij klom op, zijn vader Israël tegemoet naar Gosen en hij verscheen aan hem en hij viel op zijn halzen en hij weende lang op zijn halzen.

30. En Israël zei tot Jozef: Ik sterve ditmaal, nadat ik uw aangezichten heb gezien, dat gij nog leeft.

31. En Jozef zei tot zijn broers en tot het huis van zijn vader: Ik zal opklimmen en Farao boodschappen en tot hem zeggen: Mijn broers en het huis van mijn vader, die in het land Kanaän waren, zijn tot mij gekomen.

32. En de mannen zijn herders van de kudde van kleinvee, omdat zij mannen van het vee zijn; en zij hebben hun kudden van kleinvee en hun kudden van grootvee en alle dingen die zij hebben, doen komen.

33. En het zij dat Farao ulieden roepe en zegge: Wat zijn uw werken.

34. En gij zult zeggen: Mannen van het vee zijn uw knechten geweest van hun knapenjaren aan en tot nu toe, ook wij, ook onze vaders; deswege opdat gij wonen moogt in het land Gosen; omdat een gruwel der Egyptenaren alle herder van kleinvee is.

DE INHOUD

In dit hoofdstuk wordt in de innerlijke zin gehandeld over de verbinding van het innerlijk hemelse, dat Jozef is, met het geestelijk goede vanuit het natuurlijke, dat Israël is. Daarop worden de ware en de goede dingen van de Kerk in hun volgorde opgesomd, waarmee daarna de verbinding zal plaatsvinden; de ware en de goede dingen van de Kerk zijn de zonen en de kleinzonen van Israël, die naar Egypte kwamen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl