Bible

 

Genesis 46:1

Studie

       

1 En Israel verreisde met al wat hij had, en hij kwam te Ber-seba, en hij offerde offeranden aan den God van zijn vader Izak.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 7268

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

7268. Zie, Ik heb u gegeven tot god aan farao; dat dit de Goddelijke Wet betekent en haar macht over hen die in valsheden zijn, staat vast uit de betekenis van u geven tot god, namelijk het Goddelijk Ware, of wat hetzelfde is, de Goddelijke Wet en eveneens de macht ervan; in het Woord immers wordt, waar over het ware wordt gehandeld en eveneens over de macht van het ware, wordt gezegd God, maar waar over het goede wordt gehandeld, wordt gezegd Jehovah; zie de nrs. 300, 2586, 2769, 2807, 2822, 3910, 3921, 4287, 4295, 4402, 7010; en uit de uitbeelding van farao, namelijk degenen die in valsheden zijn en bestoken, waarover de nrs. 6651, 6679, 6683.

Wat de betekenis van ‘God’ verder betreft, moet men weten dat God in de hoogste zin het Goddelijke is dat bóven de hemelen is; maar God in de innerlijke zin is het Goddelijke dat ín de hemelen is; het Goddelijke dat boven de hemelen is, is het Goddelijk Goede en het Goddelijke in de hemelen is het Goddelijk Ware; uit het Goddelijk Goede immers gaat het Goddelijk Ware voort en maakt de hemel en rangschikt die; want datgene wat eigenlijk de hemel wordt genoemd, is niets anders dan het Goddelijke daar gevormd, want de engelen die in de hemel zijn, zijn de opnemende menselijke vormen van het Goddelijk en stellen de algemene vorm samen, welke die van de mens is; en omdat het het Goddelijk Ware in de hemelen is, dat in het Woord van het Oude Testament wordt verstaan onder God, is het daarvandaan dat in de oorspronkelijke taal God wordt genoemd Elohim in het meervoud; en eveneens de engelen die in de hemelen zijn, omdat zij de ontvangers van het Goddelijk Ware zijn, goden worden genoemd, zoals bij David: ‘Wie in de hemel zal zich met Jehovah vergelijken, zal met Jehovah worden gelijkgesteld onder de zonen der goden’, (Psalm 89:7-9); bij dezelfde: ‘Geeft Jehovah, gij zonen der goden, geeft Jehovah heerlijkheid en sterkte’, (Psalm 29:1); bij dezelfde: ‘Ik heb gezegd: Gij zijt goden en zonen des Allerhoogsten gij allen’, (Psalm 82:6).

Bij Johannes: ‘Jezus zei: Is er niet geschreven in uw Wet: Ik heb gezegd: Gij zijt goden; zo heeft zij diegenen goden genoemd tot wie het Woord geschied is’, (Johannes 10:34,35); en verder in de plaatsen waar de Heer wordt genoemd God der goden en Heer der heren’, (Genesis 46:2,3; Deuteronomium 10:17; Numeri 16:22; Daniël 11:36; Psalm 136:2,3).

Hieruit kan men zien, in welke zin Mozes god wordt genoemd, hier god voor farao en god voor Aharon, (Exodus 4:16), namelijk omdat Mozes de Goddelijke Wet uitbeeldde, die het Goddelijk Ware is en het Woord wordt genoemd; vandaar komt het eveneens dat Aharon hier zijn profeet wordt genoemd en in de eerdere plaats zijn mond, dat wil zeggen, hij die op een aan het verstand evenredige wijze het Goddelijk Ware uitspreekt dat rechtstreeks van de Heer voortgaat en dat alle verstand te boven gaat; en omdat een profeet diegene is die het Goddelijk Ware leert en uitspreekt op een aan het verstand aangepaste evenredige wijze, is de profeet eveneens de leer van de Kerk, waarover hierna wordt gehandeld.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl