8
Zie, het geld, dat wij in den mond onzer zakken vonden, hebben wij tot u uit het landKanaan wedergebracht; hoe zouden wij dan uit het huis uws heren zilver of goudstelen?
18
En zij zeide tot Elia: Wat heb ik met u te doen, gij man Gods? Zijt gij bij mij ingekomen, om mijn ongerechtigheid in gedachtenis te brengen, en om mijn zoon te doden?