Bible

 

Genesis 41:30

Studie

       

30 Maar na dezelve zullen er opstaan zeven jaren des hongers; dan zal in het land van Egypte al die overvloed vergeten worden; en de honger zal het land verteren.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 5373

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

5373. En de gehele aarde, zij kwamen in Egypte; dat dit betekent dat de goede en de ware dingen werden samengebracht in de wetenschappelijke dingen die van de Kerk zijn, staat vast uit de betekenis van de aarde; de betekenis van de aarde of het land in het Woord is verschillend: in het algemeen betekent het de Kerk, vandaar ook de dingen die van de Kerk zijn, namelijk de goede en de ware dingen; en omdat het de Kerk betekent, betekent het ook de mens van de Kerk, want deze is de Kerk in het bijzonder; en omdat het de mens van de Kerk betekent, betekent het datgene wat mens is in hem, namelijk het gemoed; vandaar komt het dat met het land van Egypte eerder hier en daar het natuurlijk gemoed werd aangeduid; hier wordt echter niet het land van Egypte bedoeld, maar de aarde of het land in het algemeen en dus de dingen die van de Kerk zijn, namelijk de goede en de ware dingen; dat de betekenis van de aarde of het land verschillend is, zie de nrs. 620, 636, 2571;

dat zij in het algemeen de Kerk betekent, nrs. 566, 662, 1067, 1262, 1413, 1607, 1733, 1850, 2117, 2118, 2928, 3355, 3404, 4447, 4535.

Dat met ‘de gehele aarde, zij kwamen in Egypte’ wordt aangeduid dat de goede en de ware dingen werden samengebracht in de wetenschappelijke dingen, staat vast uit de betekenis van Egypte in de eigenlijke zin, namelijk de wetenschap en dus de wetenschappelijke dingen, zie de nrs. 1164, 1165, 1186, 1462;

en dat de wetenschappelijke dingen, die met Egypte in de goede zin worden aangeduid, de wetenschappelijke dingen van de Kerk zijn, nrs. 4749, 4964, 4966;

dat dit de innerlijke zin van deze woorden is, blijkt niet alleen uit de betekenis van de woorden, namelijk van de aarde of het land, wanneer niet het land van Egypte wordt bedoeld en eveneens van Egypte in de eigenlijke zin; en verder omdat het in het meervoud wordt gezegd, namelijk ‘zij kwamen, de gehele aarde’, maar ook uit het verband zelf van de dingen in de innerlijke zin; in het verband immers volgt nu dat de ware en de goede dingen van de overblijfselen worden samengebracht in de wetenschappelijke dingen; het is hiermee immers als volgt gesteld: wanneer de mens wordt wederverwekt ten aanzien van het natuurlijke, worden alle en de afzonderlijke goede en ware dingen samengebracht in de wetenschappelijke dingen; die welke niet in de wetenschappelijke dingen daar zijn, zijn niet in het natuurlijke; want het natuurlijk gemoed bestaat ten aanzien van dat deel dat aan het verstandelijke is onderworpen, alleen uit wetenschappelijke dingen; de wetenschappelijke dingen die van het natuurlijke zijn, zijn de laatste van de orde; de eerdere dingen moeten in de laatste zijn opdat zij in die sfeer bestaan en verschijnen; en bovendien streven alle eerdere dingen naar de laatste als naar hun grenzen of einden en bestaan tezamen daarin, zoals oorzaken in hun werkingen, of zoals de hogere dingen in de lagere als in hun vaten; de wetenschappelijke dingen, die van het natuurlijke zijn, zijn zulke laatsten; vandaar komt het dat de geestelijke wereld haar grens vindt in het natuurlijke van de mens, waarin zich de dingen die van de geestelijke wereld zijn, op uitbeeldende wijze vertonen; indien de geestelijke dingen zich niet op uitbeeldende wijze in het natuurlijke zouden vertonen, dus door zulke dingen die in de wereld zijn, dan zouden die geenszins begrepen worden; hieruit kan vaststaan dat wanneer het natuurlijke wordt wederverwekt, alle innerlijke ware en goede dingen die vanuit de geestelijke wereld zijn, in de wetenschappelijke dingen worden samengebracht, opdat die verschijnen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 3404

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

3404. Dat de woorden ‘Izaäk zaaide in dat land’ de aan het redelijke verschijnende innerlijke waarheden betekenen die van de Heer uitgaan, blijkt uit de betekenis van zaaien, namelijk in de hoogste zin het Goddelijk Ware dat uitgaat van de Heer, die de Zaaier is, nr. 3038 en in de innerlijke zin het ware en goede bij de mens, die daaruit voortkomen, nr. 3373;

en uit de betekenis van het land, namelijk de redelijke dingen, die, door het Goddelijke verlicht, de schijnbaarheden van het ware zijn, nr. 3368, of wat hetzelfde is, de aan het redelijke verschijnende innerlijke waarheden die van de Heer uitgaan; en deze schijnbaarheden of deze waarheden zijn van een hogere graad, want tot aan vers 14 wordt in de innerlijke zin hierover gehandeld. In deze schijnbaarheden van het ware zijn de engelen en zij zijn van dien aard, dat zij de bevatting van de mens, zolang deze in de wereld leeft, onmetelijk ver te boven gaan. Opdat het nog duidelijker zal uitkomen, wat schijnbaarheden van het ware zijn, kan ook het volgende tot voorbeeld dienen: het is bekend, dat het Goddelijke oneindig is ten aanzien van het Zijn en eeuwig ten aanzien van het Bestaan en dat het eindige niet in staat is het oneindige te begrijpen, evenmin zelfs het eeuwige, want het eeuwige is het oneindige ten aanzien van het Bestaan; en daar het Goddelijke zelf oneindig en eeuwig is, zijn ook alle dingen die van het Goddelijke uitgaan, oneindig en ook eeuwig, en omdat zij oneindig zijn, kunnen ze nooit door de engelen worden gevat, aangezien deze eindig zijn, als gevolg daarvan vertonen zich de dingen, die oneindig en eeuwig zijn, voor hen in schijnbaarheden, die eindig zijn, maar toch in zulke schijnbaarheden die in de verste verte boven de sfeer van de bevatting van de mens liggen; zo kan bijvoorbeeld de mens nooit enige voorstelling van het eeuwige hebben dan alleen een aan de tijd ontleende voorstelling en daar hij dit niet kan, kan hij niet begrijpen wat van eeuwigheid aan is, dus wat het Goddelijke was vóór de tijd of voordat de wereld geschapen werd; en zolang er in zijn denken iets van een aan de tijd ontleende voorstelling is, kan hij wel niet anders dan, wanneer hij daarover nadenkt, in dwalingen vallen, waaraan hij niet onttrokken kan worden; maar aan de engelen die niet in de voorstelling van de tijd zijn, maar in de voorstelling van de staat, wordt dit ten duidelijkste te gewaarworden gegeven, want voor hen is het eeuwige niet het eeuwige van de tijd, maar het eeuwige van de staat, zonder de voorstelling van de tijd. Hieruit blijkt duidelijk in welke schijnbaarheden de engelen zijn bij de mens en hoezeer hun schijnbaarheden de schijnbaarheden, vergeleken bij die tot de mens behoren, te boven gaan; want de mens kan ook zelfs niet een enkel kleinste deeltje van een gedachte hebben zonder enig aan tijd en ruimte ontleend element, terwijl de engelen niets daaraan ontlenen, maar in plaats daarvan aan de staat ten aanzien van het ‘zijn’ en ten aanzien van het ‘bestaan’. Uit dit weinige kan blijken, van welke aard de schijnbaarheden van het ware zijn waarover hier wordt gehandeld en die van een hogere graad zijn. In wat volgt wordt in volgorde gehandeld over de schijnbaarheden van het ware van een lagere graad, die ook aan het menselijk geslacht zijn aangepast.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl