Bible

 

Genesis 38:28

Studie

       

28 En het geschiedde, als zij baarde, dat een de hand uitgaf; en de vroedvrouw nam dezelve, en zij bond een scharlaken draad om zijn hand, zeggende: Deze komt het eerst uit.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4922

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4922. En zij bond het dubbelgedoopte op zijn hand; dat dit betekent dat het die, namelijk de macht, een merk gaf en dat het dubbelgedoopte het goede is, staat vast uit de betekenis van op de hand binden, namelijk aan de macht een merk geven; de hand immers is de macht, nr. 4920;

en uit de betekenis van het dubbelgedoopte, namelijk het goede en wel het geestelijk goede. Dat het dubbelgedoopte het geestelijk goede is, komt omdat het van scharlaken kleur is en de scharlaken kleur betekent in het andere leven, wanneer die verschijnt, het geestelijk goede, dat wil zeggen, het goede van de liefde jegens de naaste; alle kleuren immers die in het andere leven zichtbaar zijn, betekenen iets van het goede en het ware, want zij ontstaan uit het licht van de hemel, dat in zich de wijsheid en het inzicht uit het Goddelijke van de Heer is. De schakeringen of modificaties van dat licht zijn vandaar de schakeringen en om zo te zeggen de modificaties van de wijsheid en het inzicht, dus van het goede en het ware. Dat het licht dat in de hemel is, vanuit de Goddelijke Wijsheid en het Goddelijk Inzicht van de Heer is, Die daar als Zon verschijnt, zie de nrs. 1053, 1521-1533, 1619-1632, 2776, 3138, 3167, 3190, 3195, 3222, 3223, 3225, 3337, 3339, 3340, 3485, 3636, 3643, 3862, 3993, 4180, 4214, 4302, 4405, 4408, 4413, 4415, 4523-4533.

Dat de modificaties daaruit zijn en dat zij de schakeringen en de modificaties van dat licht zijn, dus van het inzicht en de wijsheid, nrs. 1042, 1043, 1053, 1624, 3993, 4530, 4677, 4742.

Dat het dubbelgedoopte het geestelijk goede is, blijkt uit de plaatsen in het Woord waar het wordt genoemd, zoals bij Jeremia:

‘Indien gij dan verwoest zijt, wat zult gij doen; indien gij u kleeddet met het dubbelgedoopte en u versierde met sieraad van goud, tevergeefs zult gij u schoon maken, de minnaars zullen u verafschuwen’, (Jeremia 4:30);

daar wordt over Jehudah gehandeld; u kleden met het dubbelgedoopte, voor het geestelijk goede; versieren met sieraad van goud, voor het hemels goede. In het tweede Boek van Samuël:

‘David weeklaagde over Saul en over Jonathan en hij schreef op om de zonen van Jehudah de boog te leren: Gij dochteren Israëls, weent over Saul, die u bekleedde met het dubbelgedoopte, met verrukkelijkheden en sieraad van goud op uw kleed legde’, (2 Samuël 1:24);

daar is de boog leren de leer van de liefde en van de naastenliefde leren; de boog immers betekent dit; met het dubbelgedoopte bekleden, voor het geestelijk goede, als eerder, en sieraad van goud op het kleed leggen, voor het hemels goede. Omdat dit de betekenis van het dubbelgedoopte was, werd het ook bevolen dat dubbelgedoopt scharlaken gebruikt zou worden op de gordijnen van het habitakel, op de voorhang, op de bedekking voor de ingang van de tent, op de bedekking tot de poort van de voorhof, op de tafel der aangezichten wanneer zij reisden, op Aharons klederen der heiligheid, zoals op de efod, op de borstlap des gerichts, op de franjes van de mantel van de efod. Op de gordijnen van het habitakel:

‘Voor het habitakel zult gij maken tien gordijnen, van fijn getweernd linnen en hemelsblauw, en purper en dubbelgedoopt scharlaken’, (Exodus 26:1). Op de voorhang:

‘Een voorhang zult gij maken van hemelsblauw en purper en dubbelgedoopt scharlaken en fijn getweernd linnen’, (Exodus 26:31). Op de bedekking voor de ingang van de tent:

‘Gij zult een deksel maken voor de ingang van de tent van hemelsblauw en purper en dubbelgedoopt scharlaken en fijn getweernd linnen’, (Exodus 26:36). Op de bedekking tot de poort van de voorhof:

‘Voor de poort van de voorhof zult gij een deksel maken uit hemelsblauw en purper en dubbelgedoopt scharlaken en fijn getweernd linnen, het werk eens borduurders’, (Exodus 27:16). Op de tafel der aangezichten wanneer zij reisden:

‘Wanneer het kamp optrekt, zullen zij op de tafel der aangezichten een doek uitspreiden van dubbelgedoopt scharlaken en zullen dat met een deksel van dassenvellen bedekken’, (Numeri 4:8). Op de efod:

‘Gij zult de efod maken uit goud, hemelsblauw en purper en dubbelgedoopt scharlaken, fijn getweernd linnen, het werk eens kunstenaars. Op de bandelier eender’, (Exodus 28, 5, 6, 8). Op de borstlap des gerichts:

‘Gij zult een borstlap des gerichts maken, het werk eens kunstenaars, gelijk het werk des efods, uit goud, hemelsblauw en purper en dubbelgedoopt scharlaken en fijn getweernd linnen’, (Exodus 28:15). Op de franjes van de mantel van de efod:

‘Granaatappelen van hemelsblauw en van purper en van dubbelgedoopt scharlaken’, (Exodus 28:33). Omdat de tent der samenkomst met de ark de hemel uitbeeldde, werden daarom die kleuren bevolen en deze betekenden in de volgorde ervan de hemelse en de geestelijke dingen daar, namelijk het hemelsblauw en het purper de hemelse goede en ware dingen, het dubbelgedoopt scharlaken en het fijn getweernd linnen de geestelijke goede en ware dingen. Eenieder die gelooft dat het Woord heilig is, kan weten dat elk ding iets betekent; en hij die gelooft dat het Woord daarvandaan heilig is dat het uit de Heer door de hemel werd neer gezonden, kan weten dat de hemelse en de geestelijke dingen die van Zijn rijk zijn, zijn aangeduid. Eender dat bij de reinigingen van melaatsheid werd gebruikgemaakt van:

‘cederhout, scharlaken en hyssop’, (Leviticus 14:4, 6, 52);

en dat op de verbranding van de rode vaars, waaruit het water der afzondering werd bereid, gelegd zou worden: ’cederhout en hyssop en dubbelgedoopt purper’, (Numeri 19:6). De ontwijding van het goede en het ware wordt ook door eendere dingen beschreven bij Johannes:

‘Ik zag een vrouw, zittende op het scharlaken beest, hetwelk vol was van namen der lastering; en het had zeven hoofden en tien hoornen; de vrouw was bekleed met purper en scharlaken en verguld met goud en kostbare steen en paarlen, hebbende een gouden drinkbeker in haar hand, vol van gruwelen en van onreinheid der hoererijen’, (Openbaring 17:3, 4);

en daarna:

‘Wee, wee, grote stad, welke bekleed waard met fijn lijnwaad en purper en scharlaken, verguld met goud en kostbare steen en paarlen’, (Openbaring 18:16), waar over Babel wordt gehandeld, waarmee de ontwijding van het goede wordt aangeduid, nrs. 1182, 1283, 1295, 1304, 1306-1308, 1321, 1322, 1326, daar de ontwijding zowel van het goede als het ware, welke Babylonisch is; bij de profeten van het Oude Testament is Babel de ontwijding van het goede en Chaldea de ontwijding van het ware. Scharlaken betekent in de tegenovergestelde zin het boze dat is tegenovergesteld aan het geestelijk goede, zoals bij Jesaja:

‘Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als purper, zij zullen worden als wol’, (Jesaja 1:18);

dat scharlaken dat boze betekent, komt omdat het bloed, ook vanwege het rode, in de werkelijke zin het geestelijk goede of de liefde jegens de naaste betekent, maar in de tegenovergestelde zin het aangedane geweld tegen de naastenliefde.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 3195

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

3195. Dat de woorden ‘en hij woonde in het land van het zuiden’ betekenen dus in het Goddelijk licht, dit blijkt uit de betekenis van wonen, namelijk leven, waarover nr. 1293 en hebben betrekking op het goede, nrs. 2268, 2451, 2712;

en uit de betekenis van het land van het zuiden, namelijk het Goddelijk licht; want het zuiden betekent het licht en wel het licht van het inzicht, dat wijsheid is, nr. 1458; maar ‘het land van het zuiden’ betekent de plaats en de staat, waar dat licht is; dus betekent hier, dat ‘Izaäk kwam komende van Beerlachai roï en hij woonde in het land van het zuiden’, dat het redelijk Goddelijk Goede, omdat het uit het Goddelijk Ware was geboren, in het Goddelijk licht was. In het Woord wordt herhaalde malen van het licht melding gemaakt en in de innerlijke zin wordt daarmee het ware aangeduid, dat uit het goede voortkomt; maar in de hoogste innerlijke zin wordt door het licht de Heer zelf aangeduid, omdat Hij het Goede en Ware zelf is; er is ook inderdaad licht in de hemel, maar oneindig veel meer blinkend dan het licht op aarde, zie de nrs. 1053, 1117, 1521-1533, 1619-1632. In dit licht zien de geesten en engelen elkaar en door middel van dit licht is al de heerlijkheid die in de hemel is, zichtbaar. Ten aanzien van het lichtende verschijnt dit licht weliswaar als het licht in de wereld, maar toch is het daaraan niet gelijk, want het is niet natuurlijk maar geestelijk en draagt wijsheid in zich, zodat het niets anders is dan wijsheid, die op deze wijze voor hun ogen opblinkt; vandaar dan ook, dat hoe wijzer de engelen zijn, in des te blinkender licht zij zijn, nr. 2776. Dit licht verlicht ook het verstand van de mens, vooral dat van de wederverwekte mens; maar het wordt door de mens niet waargenomen zolang hij in het leven van het lichaam is; de oorzaak is het licht van de wereld dat dan heerst. De boze geesten in het andere leven zien elkaar ook en eveneens zien zij verschillende dingen van uitbeeldende aard die ontstaan in de wereld der geesten, weliswaar krachtens het licht van de hemel, maar het is een schijnsel zoals dat van een kolenvuur uitgaat, want in een dergelijk schijnsel wordt het licht van de hemel veranderd, wanneer het bij hen komt. Wat de oorsprong zelf van het licht betreft, dit was van eeuwigheid aan van de Heer alleen, want het Goddelijk Goede zelf en het Goddelijk Ware zelf, waaruit het licht voortkomt, is de Heer. Het Goddelijk Menselijke, dat van eeuwigheid aan was, (Johannes 17:5) was dat Licht zelf, en omdat dit licht het menselijk geslacht niet langer kon bereiken, omdat het zichzelf zover verwijderd had van het goede en ware, dus van het licht en zichzelf in duisternis had gestort, wilde de Heer door middel van de geboorte het menselijke zelf aantrekken; want op deze wijze kon Hij niet alleen de redelijke, maar ook de natuurlijke dingen van de mens verlichten; want Hij maakte zowel het redelijke als het natuurlijke in Zichzelf Goddelijk, opdat Hij ook een licht zou kunnen zijn voor hen die in zo’n dikke duisternis waren. Dat de Heer het Licht is, dat wil zeggen het Goede zelf en het Ware zelf en dat dus uit Hem alle inzicht en wijsheid voortkomt, en dus alle heil, kan uit tal van plaatsen in het Woord blijken, zoals bij Johannes:

‘In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en God was het Woord; in Hem was het leven, en het leven was het licht der mensen; Johannes kwam om van het licht te getuigen; hij was dat licht niet, maar opdat hij van het licht getuigen zou; het was het ware licht, hetwelk verlicht eenieder mens, komende in de wereld’, (Johannes 1:1, 4, 7-9). Het Woord was het Goddelijk Ware, dus de Heer zelf ten aanzien van het Goddelijk Menselijke, waarvan gezegd wordt, dat het Woord bij God was en dat God het Woord was.

Bij dezelfde:

‘Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, maar de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht’, (Johannes 3:19);

het licht staat voor het Goddelijk ware.

Bij dezelfde:

‘Jezus zei: Ik ben het licht der wereld; die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben’, (Johannes 8:12).

Bij dezelfde:

‘Nog een korte tijd is het licht met ulieden; wandelt, terwijl gij het licht hebt, opdat de duisternis u niet bevange; terwijl gij het licht hebt, gelooft in het licht, opdat gij zonen des lichts moogt zijn’, (Johannes 12:35, 36).

Bij dezelfde:

‘Die Mij ziet, ziet Hem die Mij gezonden heeft, Ik ben een licht, in de wereld gekomen, opdat een iegelijk, die in Mij gelooft, in de duisternis niet blijve;, (Johannes 12:45, 46) Bij Lukas:

‘Mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien, die Gij bereid hebt voor het aangezicht van al de volken, een licht tot openbaring voor de heidenen, en de heerlijkheid van Uw volk Israël’, (Lukas 2:30-32), de profetie van Simeon over de Heer, toen Hij geboren was.

Bij Mattheüs:

‘Het volk dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien; en degenen, die zaten in de streek en de schaduw des doods, dezelven is een licht opgegaan’, (Mattheüs 4:16; Jesaja 9:1). In deze plaatsen blijkt het duidelijk, dat de Heer ten aanzien van het Goddelijk Goede en Ware in het Goddelijk Menselijke, Licht wordt genoemd. Eveneens in de profetieën van het Oude Testament, zoals bij Jesaja; ‘Het licht van Israël zal tot een vuur zijn, en zijn Heilige tot een vlam’, (Jesaja 10:17).

Bij dezelfde:

‘Ik, Jehovah, heb U geroepen in gerechtigheid en Ik zal U geven tot een verbond des volks en tot een licht der heidenen’, (Jesaja 42:6).

Bij dezelfde:

‘Ik heb u gegeven tot een licht der heidenen, om Mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde’, (Jesaja 49:6).

Bij dezelfde:

‘Sta op, verlicht, want Uw licht is gekomen en de heerlijkheid van Jehovah is over U opgegaan; de heidenen zullen tot Uw licht gaan en koningen tot de glans van Uw opgang’, (Jesaja 60:1, 3). Dat alle licht van de hemel, dus de wijsheid en het inzicht, van de Heer komt, bij Johannes:

‘De heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit de hemel, toebereid als een bruid, die voor haar echtgenoot versierd is, behoeft de zon niet en de maan niet, dat zij in dezelve zouden lichten; de heerlijkheid Gods zal haar verlichten en het Lam is haar lamp’, (Openbaring 21:2, 23). Ten aanzien van hetzelfde verder:

‘Aldaar zal geen nacht zijn en zij hebben geen lamp noch licht van de zon van node, want de Heer God verlicht hen’, (Openbaring 22:5).

Ook bij Jesaja:

‘De zon zal u niet meer wezen tot een licht overdag en tot een glans zal u de maan niet lichten; maar Jehovah zal u wezen tot een licht der eeuwigheid, en uw God tot uw sierlijkheid; uw zon zal niet meer ondergaan en uw maan zal niet ingetrokken worden, want Jehovah zal u tot een licht der eeuwigheid wezen’, (Jesaja 60:19, 20). ‘De zon zal niet meer wezen tot een licht overdag en tot een glans zal de maan niet lichten’ wil zeggen, dat dit het geval zal zijn, niet met de dingen die tot het natuurlijk licht behoren, maar met de dingen die tot het geestelijk licht behoren, die daarmee worden aangeduid, dat Jehovah tot een licht der eeuwigheid zal wezen. Dat Jehovah hier en elders in het Oude Testament genoemd, de Heer is, zie de nrs. 1343, 1736, 2156, 2329, 2921, 3023, 3035.

Dat Hij het licht van de hemel is, openbaarde Hij ook aan de drie discipelen: Petrus, Jacobus en Johannes, namelijk ‘toen Hij van gedaante veranderd werd, blonk Zijn aangezicht, gelijk de zon, maar Zijn klederen werden gelijk het licht’, (Mattheüs 17:2);

‘het aangezicht gelijk de zon’ was het Goddelijk Goede, ‘de klederen gelijk het licht’ het Goddelijk ware. Hieruit kan men weten wat bedoeld wordt met de uitdrukking in de zegen ‘Jehovah doe Zijn aangezichten over u lichten en erbarme zich uwer’, (Numeri 6:25);

dat de aangezichten van Jehovah de barmhartigheid, de vrede, het goede zijn, zie de nrs. 222, 223 en dat de zon de Goddelijke liefde is, dus dat het de Goddelijke liefde van de Heer is, die als een zon in de hemel van de engelen verschijnt, zie de nrs. 30-38, 1053, 1521, 1529-1531, 2441, 2495.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl