Bible

 

Genesis 38:2

Studie

       

2 En Juda zag aldaar de dochter van een Kanaanietisch man, wiens naam was Sua; en hij nam haar, en ging tot haar in.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4837

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4837. En het geschiedde, als hij tot zijns broeders echtgenote kwam en hij verdierf het tot de aarde; dit betekent het tegen de echtelijke liefde indruisende; met Er, de eerstverwekte van Jehudah, wordt het valse van het boze beschreven waarin de Joodse natie eerst was en met Onan, de als tweede verwekte, wordt het boze beschreven dat vanuit het valse van het boze is, waarin die natie daarna was; en met Sela, de derde zoon, wordt het afgodische beschreven dat daaruit is, waarin zij daarna aanhoudend geweest is, nr. 4826. Het boze vanuit het valse van het boze wordt beschreven door Onan, namelijk dat hij de broeder het zaad niet wilde geven, maar dat hij het tot de aarde verdierf. Dat daarmee het tegen de echtelijke liefde indruisende wordt aangeduid, komt omdat onder het echtelijke in de innerlijke zin datgene wordt verstaan wat van de Kerk is; de Kerk immers is het huwelijk van het goede en het ware en met dit huwelijk is het boze vanuit het valse van het boze volslagen in strijd, dat wil zeggen, degenen die in zo’n boze zijn, zijn met dat huwelijk in strijd. Dat die natie niet enig echtelijke had, zowel in de geestelijke als in de natuurlijke zin, blijkt duidelijk hieruit dat het haar was toegestaan meerdere echtgenoten te trouwen; waar immers het echtelijke is, verstaan in de geestelijke zin, dat wil zeggen, waar het goede en ware van de Kerk is, dus waar de Kerk is, daar wordt dit geenszins toegestaan; want het echte echtelijke is nooit bestaanbaar dan alleen bij wie de Kerk of het rijk van de Heer is en bij hen niet dan tussen twee, nrs. 1907, 2740, 3246; het huwelijk tussen twee die in de ware echtelijke liefde zijn, stemt overeen met het hemels huwelijk, dat wil zeggen met de verbinding van het goede en het ware, de echtgenoot namelijk met het goede en de echtgenote met het ware van dat goede; en ook zijn zij, wanneer zij in de echtelijke liefde zijn, in dat huwelijk. Daarom is het daar waar de Kerk is, nooit toegestaan meerdere echtgenoten te huwen; maar omdat bij het nageslacht van Jakob niet de Kerk was, maar slechts het uitbeeldende van de Kerk of het uiterlijke zonder het innerlijke ervan, nrs. 4307, 4500, was het daarom bij dat nageslacht toegestaan. Bovendien zou het huwelijk van één echtgenoot met meerdere echtgenoten in de hemel de voorstelling of het beeld vertonen alsof één goede werd verbonden met meerdere ware dingen die onderling niet samenstemmen en zo dat er geen goede was, want een goede vanuit niet samenstemmende ware dingen wordt tot geen goede; het goede immers heeft zijn hoedanige uit de ware dingen en uit hun onderlinge samenstemming; ook zou het een beeld vertonen alsof de Kerk niet één was, maar meerdere en deze onderling naar de ware dingen van het geloof of naar de leerstellige dingen onderscheiden, terwijl zij toch één is wanneer het goede daar het wezenlijke is en dit gekwalificeerd en als het ware gemodificeerd wordt door de ware dingen. De Kerk is het beeld van de hemel, want zij is het rijk van de Heer op aarde; de hemel wordt onderscheiden in verscheidene algemene gezelschappen en in kleinere daaraan ondergeschikte, maar toch zijn zij één door het goede; de ware dingen van het geloof gedragen zich daar op een samenpassende wijze volgens het goede; zij beogen immers het goede en zijn ook daaruit. Indien de hemel onderscheiden was volgens de ware dingen van het geloof en niet volgens het goede, zou er geen hemel zijn, want er zou niets van eensgezindheid zijn; zij zouden immers geen eenheid van leven of één ziel kunnen hebben uit de Heer. Dit is alleen mogelijk in het goede, dat wil zeggen in de liefde tot de Heer en in de liefde jegens de naaste; de liefde immers verbindt allen en wanneer de afzonderlijken de liefde van het goede en het ware hebben, dan is het het gemeenschappelijke, dat uit de Heer is, dus de Heer, Die allen verbindt. Het is de liefde van het goede en het ware, dat de liefde jegens de naaste wordt genoemd, want de naaste is hij die in het goede en daaruit in het ware is en in de abstracte zin het goede zelf en het ware ervan. Hieruit kan vaststaan waarom het huwelijk binnen de Kerk zal zijn tussen één echtgenoot en één echtgenote; en waarom het aan de nakomelingen van Jakob was toegestaan om meerdere echtgenoten te trouwen en wel met dit als oorzaak dat daar de Kerk niet was en daar bijgevolg het uitbeeldende van de Kerk door huwelijken niet kon worden ingesteld, omdat zij in het tegen de echtelijke liefde indruisende waren.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9320

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9320. Omdat gij al vernietigende hen zult vernietigen; dat dit betekent dat de boosheden geheel en al moeten worden weggeruimd, staat vast uit de betekenis van vernietigen, wanneer het de boze en de valse dingen betreft, die worden aangeduid met de natiën van het land Kanaän en met haar goden, dus wegruimen.

Dat vernietigen is wegruimen, is omdat degenen die in het goede en het ware zijn, nooit degenen vernietigen die in het boze en het valse zijn, maar slechts wegruimen; de oorzaak hiervan is dat zij vanuit het goede handelen en niet vanuit het boze; en het goede is uit de Heer, Die nooit iemand vernietigt; maar zij die in het boze en daaruit in het valse zijn, trachten te vernietigen en zoveel als zij kunnen, vernietigen zij degenen die in het goede zijn; de oorzaak hiervan is dat zij vanuit het boze handelen; maar omdat zij dan aanstormen tegen het goede dat uit de Heer is, dus tegen het Goddelijke, vernietigen zij zichzelf, dat wil zeggen, storten zij zich in de verdoemenis en in de hel; zodanig is de wet van de orde en dat dit zo is, zie de nrs. 4299, 7643, 7679, 7710, 7926, 7989, 8137, 8146, 8265, 8945, 8946.

Dat de Israëlieten en de Joden de natiën van het land Kanaän zouden vernietigen, was omdat zij de geestelijke en de hemelse dingen uitbeeldden en de natiën de helse en de duivelse dingen, die nooit tezamen kunnen zijn; zij zijn immers tegengestelden.

Dat het hun was toegelaten de natiën te vernietigen, had als oorzaak, dat bij hen niet de Kerk was, maar slechts het uitbeeldende van een Kerk, dus ook niet de Heer bij hen aanwezig was dan alleen op uitbeeldende wijze, nr. 4307; zij waren immers in het uiterlijke zonder het innerlijke, dat wil zeggen, in de uiterlijke eredienst van het goede en het ware, maar niet ín het goede en het ware.

Aan zulke mensen werd het toegestaan te vernietigen, te doden, aan de slachting en de vervloeking over te geven; het wordt echter niet toegelaten aan hen die in de uiterlijke dingen en tegelijk in de innerlijke dingen zijn, aangezien deze mensen vanuit het goede moeten handelen en het goede is uit de Heer.

Dat de Joden en de Israëlieten zodanig zijn geweest, verklaart Mozes openlijk: ‘Zeg niet in uw hart, wanneer Jehovah uw God de natiën vóór u zal hebben uitgestoten, al zeggende: Om mijn gerechtigheid heeft Jehovah mij aangebracht om dit land te bezitten; niet om uw gerechtigheid en om de rechtheid van uw hart, omdat gij een volk hard van nek zijt’, (Deuteronomium 9:4-6).

Elders: ‘Een natie verloren in raadslagen zijn zij, ook is er geen inzicht in hen; van de wijnstok van Sodom is hun wijnstok en van de velden van Gomorra; haar druiven zijn druiven van gal, trossen van de bitterheden hebben zij, drakenvenijn is hun wijn en wrede adderengal; is dit bij Mij niet weggeborgen, verzegeld in Mijn schatten’, (Deuteronomium 23:29,32-34).

De wijnstok betekent in de innerlijke zin de Kerk, nr. 1069, 5113, 6375, 6376, 9277; de druiven en de trossen betekenen de innerlijke en uiterlijke goedheden van die Kerk, nr. 1071, 5117, 6378; en de wijn betekent het innerlijk ware van die Kerk, nr. 1971, 1798, 6377; daaruit blijkt, wat het betekent dat hun wijnstok is van de wijnstok van Sodom en van de velden van Gomorra; dat hun druiven van gal zijn en trossen der bitterheden; en dat hun wijn drakenvenijn is en wrede adderengal.

Dat deze dingen bekend zijn aan Jehovah, dat wil zeggen, aan de Heer, wordt daarmee aangeduid dat het bij Hem is weggeborgen en verzegeld in Zijn schatten.

Bij Johannes: ‘Jezus zei tot de Joden: Gij zijt uit de vader de duivel en wilt het verlangen van uw vader doen; die was een mensenmoorder van den beginne’, (Johannes 8:44); vandaar worden zij genoemd ‘een slecht en overspelig geslacht’, (Mattheüs 12:39); en ook ‘adderengebroed’, (Mattheüs 3:7; 12:34, 23:33; Lucas 3:7); dat zij zodanig zijn, wordt ook door de Heer in gelijkenissen beschreven bij (Mattheüs 21:33,45; Marcus 12:1-9; Lucas 14:16-24; 20:9).

Dat die natie de ergste is geweest; dat zij, wanneer zij in de eredienst was, in de uiterlijke dingen is geweest zonder innerlijke; dat bij haar niet de Kerk, maar alleen het uitbeeldende van een Kerk is geweest; en dat zij niettemin de innerlijke dingen van de Kerk heeft kunnen uitbeelden, zie de nrs. 3398, 3479, 3480, 3732, 3881, 4208, 4281, 4288-4290, 4293, 4307, 4314, 4316, 4317, 4429, 4433, 4444, 4500, 4503, 4680, 4815, 4818, 4820, 4825, 4832, 4837, 4844, 4847, 4865, 4868, 4874, 4899, 4903, 4911-4913, 5057, 5998, 6304, 6832, 6877, 7048, 7051, 7248, 7401, 7439, 8301, 8588, 8788, 8806, 8814, 8871, 8882, 9284.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl