Bible

 

Genesis 38:13

Studie

       

13 En men gaf Thamar te kennen, zeggende: Zie, uw schoonvader gaat op naar Timna, om zijn schapen te scheren.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4923

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4923. Door te zeggen: Deze ging het eerst uit; dat dit betekent dat het de voorrang heeft, staat vast uit de betekenis van het eerst uitgaan of de eerstverwekte zijn, namelijk de voorrang en de meerderheid, nr. 3325. Hier en in wat volgt tot aan het einde van dit hoofdstuk wordt gehandeld over het eerstgeboorterecht. Wie de innerlijke zin van het Woord niet kent, kan menen dat het alleen het eerstgeboorterecht is waarover wordt gehandeld en dus over de voorrechten die de eerstverwekte zou krijgen volgens de wetten; maar degenen die iets weet over de innerlijke zin, kan duidelijk genoeg zien dat hier ook iets verheveners verborgen ligt, zowel uit het feit zelf dat een van hen de hand uitstak en die weer terugtrok en dat toen de ander uitging, als hieruit dat zij daarnaar werden genoemd en dat de vroedvrouw het dubbelgedoopte bond op de hand van de eerste; en verder uit bijna eendere dingen over Ezau en Jakob, namelijk dat zij in de baarmoeder samen stootten en dat Jakob, toen Ezau het eerst uitging, diens hiel vasthield, (Genesis 25:23, 24, 26);

bovendien ook uit de twee zonen van Jozef, namelijk dat Jakob, toen hij hen zegende, de rechterhand op de jongste en de linkerhand op de oudste legde, (Genesis 48:17-19). De Joden en eveneens enigen van de christenen geloven weliswaar dat hierin, en ook in de overige dingen van het Woord, een zeker iets verborgen is, dat zij mystiek noemen; dit heeft als oorzaak dat hun de heiligheid voor het Woord vanaf kindsheid is ingeprent; maar vraagt men hun wat dat mystieke dan is, dan weten zij dit niet. Indien hun wordt gezegd dat dit mystieke in het Woord, omdat het Goddelijk is, noodzakelijkerwijs zodanig moet zijn als in de hemel bij de engelen is, en dat er geen ander mystieke in het Woord kan bestaan en indien het iets anders was, het of fabelachtig of magisch of afgodisch zou zijn, en verder dat het mystieke, dat bij de engelen in de hemel is, niets anders is dan dat wat het geestelijke en het hemelse wordt genoemd en enig en alleen handelt over de Heer en over Zijn rijk en over de Kerk, dus over het goede en het ware en dat zij, indien zij wisten wat het goede en het ware, of wat de liefde en het geloof is, dit mystieke ook zouden kunnen weten; maar wanneer hun dit wordt gezegd, gelooft dit nauwelijks iemand; ja zelfs zijn zij die van de Kerk zijn, heden ten dage in zo’n onwetendheid, dat wat over het hemelse en het geestelijke wordt vermeld, nauwelijks begrijpelijk is. Maar hoe het ook zij, toch kan ik, omdat het mij vanuit de Goddelijke Barmhartigheid van de Heer is toegestaan, tegelijk in de hemel zoals een geest en op de aarde zoals een mens te zijn en vandaar met de engelen te spreken en dit nu aanhoudend verscheidene jaren lang, niet anders dan de dingen openen die de mystieke dingen van het Woord worden genoemd, dat wil zeggen de innerlijke dingen ervan, die de geestelijke en hemelse dingen van het rijk van de Heer zijn. Wat echter deze dingen in de innerlijke zin insluiten, die over de beide zonen van Tamar worden vermeld, zal nu in wat volgt worden gezegd.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Bible

 

Exodus 28

Studie

   

1 Daarna zult gij uw broeder Aaron, en zijn zonen met hem, tot u doen naderen uit het midden der kinderen Israels, om Mij het priesterambt te bedienen: namelijk Aaron, Nadab en Abihu, Eleazar en Ithamar, de zonen van Aaron.

2 En gij zult voor uw broeder Aaron heilige klederen maken, tot heerlijkheid en tot sieraad.

3 Gij zult ook spreken tot allen, die wijs van hart zijn, die Ik met de geest der wijsheid vervuld heb, dat zij voor Aaron klederen maken, om hem te heiligen, dat hij Mij het priesterambt bediene.

4 Dit nu zijn de klederen, die zij maken zullen: een borstlap, en een efod, en een mantel, en een rok vol oogjes, een hoed en een gordel; zij zullen dan voor uw broeder Aaron heilige klederen maken, en voor zijn zonen, om Mij het priesterambt te bedienen.

5 Zij zullen ook het goud, en hemelsblauw, en purper, en scharlaken, en fijn linnen nemen;

6 En zullen den efod maken van goud, hemelsblauw, en purper, scharlaken en fijn getweernd linnen, van het allerkunstelijkste werk.

7 Hij zal twee samenvoegende schouderbanden hebben aan zijn beide einden, waarmede hij samengevoegd zal worden.

8 En de kunstelijkste riem zijns efods, die op hem is, zal zijn gelijk zijn werk, van hetzelfde, van goud, hemelsblauw, en purper, en scharlaken, en fijn getweernd linnen.

9 En gij zult twee sardonixstenen nemen, en de namen der zonen van Israel daarop graveren.

10 Zes van hun namen op een steen, en de Zes overige namen op den anderen steen, naar hun geboorten;

11 Naar steensnijderswerk, gelijk men de zegelen graveert, zult gij deze twee stenen graveren, met de namen der zonen van Israel; gij zult ze maken, dat zij omvat zijn in gouden kastjes.

12 En gij zult de twee stenen aan de schouderbanden des efods zetten, zijnde stenen ter gedachtenis voor de kinderen Israels; en Aaron zal hun namen op zijn beide schouders dragen, ter gedachtenis, voor het aangezicht des HEEREN.

13 Gij zult ook gouden kastjes maken,

14 En twee ketentjes van louter goud; gelijk-eindigende zult gij die maken, gedraaid werk; en de gedraaide ketentjes zult gij aan de kastjes hechten.

15 Gij zult ook een borstlap des gerichts maken, van het allerkunstelijkste werk, gelijk het werk des efods zult gij hem maken; van goud, hemelsblauw, en purper, en scharlaken, en van fijn getweernd linnen zult gij hem maken.

16 Vierkant zal hij zijn, en verdubbeld; een span zal zijn lengte zijn, en een span zijn breedte.

17 En gij zult vervullende stenen daarin vullen, vier rijen stenen, een rij van een Sardis, een Topaas en een Karbonkel; dit is de eerste rij.

18 En de tweede rij van een Smaragd, een Saffier, en een Diamant.

19 En de derde rij, een Hyacinth, Agaat en Amethyst.

20 En de vierde rij van een Turkoois, en een Sardonix, en een Jaspis; zij zullen met goud ingevat zijn in hun vullingen.

21 En deze stenen zullen zijn met de twaalf namen der zonen van Israel, met hun namen; zij zullen als zegelen gegraveerd worden, elk met zijn naam; voor de twaalf stammen zullen zij zijn.

22 Gij zult ook aan den borstlap gelijkeindigende ketentjes van gedraaid werk uit louter goud maken.

23 Gij zult ook aan den borstlap twee gouden ringen maken; en gij zult de twee ringen aan de twee einden van de borstlap zetten.

24 Dan zult gij de twee gedraaide gouden ketentjes in de twee ringen doen, aan de einden van den borstlap.

25 Maar de twee einden der twee gedraaide ketentjes zult gij aan die twee kastjes doen; en gij zult ze zetten aan de schouderbanden van den efod, recht op de voorste zijde van dien.

26 Gij zult nog twee gouden ringen maken, en zult ze aan de twee einden des borstlaps zetten; inwendig aan zijn rand, die aan de zijde van de efod zijn zal.

27 Nog zult gij twee gouden ringen maken, die gij zetten zult aan de twee schouderbanden van den efod, beneden aan de voorste zijde, tegenover zijn voege, boven den kunstelijken riem des efods.

28 En zij zullen den borstlap met zijn ringen aan de ringen van den efod opwaarts binden, met een hemelsblauw snoer, dat hij op den kunstelijken riem van den efod zij; en de borstlap zal van den efod niet afgescheiden worden.

29 Alzo zal Aaron de namen der zonen van Israel dragen aan den borstlap des gerichts, op zijn hart, als hij in het heilige zal gaan, ter gedachtenis voor het aangezicht des HEEREN geduriglijk.

30 Gij zult ook in den borstlap des gerichts de Urim en de Thummim zetten, dat zij op het hart van Aaron zijn, als hij voor het aangezicht des HEEREN ingaan zal; alzo zal Aaron dat gericht der kinderen Israels geduriglijk op zijn hart dragen, voor het aangezicht des HEEREN.

31 Gij zult ook den mantel des efods geheel van hemelsblauw maken.

32 En het hoofdgat deszelven zal in het midden daarvan zijn; dit gat zal een boord rondom hebben van geweven werk; als het gat eens pantsiers zal het daaraan zijn, dat het niet gescheurd worde.

33 En aan deszelfs zomen zult gij granaatappelen maken van hemelsblauw, en van purper, en van scharlaken, aan zijn zomen rondom, en gouden schelletjes rondom tussen dezelve.

34 Dat er een gouden schelletje, daarna een granaatappel zij; wederom een gouden schelletje, en een granaatappel, aan de zomen des mantels rondom.

35 En Aaron zal denzelven aanhebben, om te dienen; opdat zijn geluid gehoord worde, als hij in het heilige, voor het aangezicht des HEEREN, ingaat, en als hij uitgaat, opdat hij niet sterve.

36 Verder zult gij een plaat maken van louter goud, en gij zult daarin graveren, gelijk men de zegelen graveert: De HEILIGHEID DES HEEREN!

37 En gij zult dezelve aanhechten met een hemelsblauw snoer, alzo dat zij aan den hoed zij; aan de voorste zijde des hoeds zal zij zijn.

38 En zij zal op het voorhoofd van Aaron zijn, opdat Aaron drage de ongerechtigheid der heilige dingen, welke de kinderen Israels zullen geheiligd hebben, in alle gaven hunner geheiligde dingen; en zij zal geduriglijk aan zijn voorhoofd zijn, om henlieden voor het aangezicht des HEEREN aangenaam te maken.

39 Gij zult ook een rok vol oogjes maken, van fijn linnen; gij zult ook den hoed van fijn linnen maken; maar den gordel zult gij van geborduurd werk maken.

40 Voor de zonen van Aaron zult gij ook rokken maken, en gij zult voor hen gordels maken; ook zult gij voor hen mutsen maken, tot heerlijkheid en sieraad.

41 En gij zult die uw broeder Aaron en ook zijn zonen aantrekken; en gij zult hen zalven, en hun hand vullen, en hen heiligen, dat zij Mij het priesterambt bedienen.

42 Maak hun ook linnen onderbroeken, om het vlees der schaamte te bedekken; zij zullen zijn van de lenden tot de dijen.

43 Aaron nu en zijn zonen zullen die aanhebben, als zij in de tent der samenkomst gaan, of als zij tot het altaar treden zullen, om in het heilige te dienen; opdat zij geen ongerechtigheid dragen en sterven. Dit zal een eeuwige inzetting zijn, voor hem, en zijn zaad na hem.