Bible

 

Genesis 37:3

Studie

       

3 En Israel had Jozef lief, boven al zijn zonen; want hij was hem een zoon des ouderdoms; en hij maakte hem een veelvervigen rok.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4677

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4677. En hij maakte hem een rok van verschillende kleuren; dat dit de schijnbaarheden van het ware daaruit betekent, vanuit welke het geestelijke van het natuurlijke wordt gekend en onderscheiden, staat vast uit de betekenis van de rok, namelijk het ware van het natuurlijke, waarover hierna; en uit de betekenis van de verschillende kleuren, namelijk de schijnbaarheden van het ware, waar vanuit het geestelijke van het natuurlijke wordt gekend en onderscheiden. Dat deze met de verschillende kleuren worden aangeduid, kan niemand weten dan alleen hij die weet dat er in het andere leven evenzeer kleuren verschijnen als in de wereld en wel kleuren die de kleuren in de wereld in schoonheid en verscheidenheid verre te boven gaan en alleen hij die weet vanwaar die kleuren zijn. De kleuren die in het andere leven zijn, zijn vanuit de schakering van het licht daar en zij zijn, zogezegd de aanpassingen van het inzicht en van de wijsheid; want het licht dat daar verschijnt, is vanuit het Goddelijk Ware, dat uit de Heer is, of het is het Goddelijk Geestelijke uit Hem, of wat hetzelfde is, het is het Goddelijk Inzicht en de Goddelijke Wijsheid; dit verschijnt zoals licht voor de ogen van de engelen en van de geesten. Daaruit blijkt wat met de kleuren vanuit dat licht wordt aangeduid, namelijk dat het de hoedanigheden van het ware zijn en dus de schijnbaarheden ervan en dat zij verschijnen vanuit de aandoeningen van het goede en ware. Over de kleuren in het andere leven, zie de nrs. 1042, 1043, 1053, 1624, 3993, 4530.

Dat de rok het ware van het natuurlijke is, werd eerder in nr. 3301 gezegd; maar omdat het daar niet werd getoond, mag het hier vanuit andere plaatsen in het Woord worden bevestigd. Omdat de koningen in de Joodse Kerk de Heer uitbeeldden ten aanzien van het Goddelijk Geestelijke of het Goddelijk Ware, nrs. 2015, 2069, 3009, 3670, werden daarom hun dochters met rokken van verschillende kleuren bekleed; met de dochters immers werden de aandoeningen van het goede en ware aangeduid en vandaar de Kerken, nrs. 2362, 3963, zie daarover het tweede Boek van Samuël:

‘Over Tamar, de dochter van David, was een rok van verschillende kleuren, omdat met zulke klederen des konings dochteren, de maagden, werden bekleed’, (2 Samuël 8:18). En omdat de hogepriesters de Heer uitbeeldden ten aanzien van het Goddelijk Hemelse of het Goddelijk Goede, werd daarom Aharon bekleed met klederen die het Goddelijk Ware uitbeeldden, hetgeen is vanuit het Goddelijk Goede van de Heer; het Goddelijk Goede immers is in de Heer, maar het Goddelijk Ware gaat uit Hem voort; dit was het wat door de klederen werd uitgebeeld; eender als, toen de Heer voor Petrus, Jakobus en Johannes van gedaante werd veranderd, het Goddelijk Goede als de Zon verscheen en het Goddelijk Ware zich vertoonde door de klederen die zoals het licht verschenen, (Mattheüs 17:2). Over de klederen waarmee Aharon en zijn zonen werden bekleed, het volgende bij Mozes:

‘Aharon zult gij een rok maken van boomwol, een tulband van boomwol en gij zult een bandelier maken, een werk van de borduurder; en voor de zonen van Aharon zult gij rokken maken en gij zult voor hen bandelieren maken en gij zult voor hen tiaren maken, tot heerlijkheid en tot sieraad’, (Exodus 28:39, 40);

deze dingen betekenden elk afzonderlijk de dingen die zijn van het Goddelijk Ware uit het Goddelijk Goede van de Heer; de rok van boomwol het Goddelijk Geestelijke in het bijzonder; eender elders bij dezelfde:

‘Gij zult de klederen nemen en gij zult Aharon de rok aantrekken en de mantel des efods en de efod en de borstlap en gij zult hem bekleden met de gordel des efods; daarna zult gij zijn zonen doen naderen en hun de rokken aantrekken’, (Exodus 29:5, 8; 40:14). Wat deze dingen elk afzonderlijk betekenen, zal vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, daar worden gezegd, waar hierover moet worden gehandeld. Dat de klederen in het algemeen de ware dingen zijn, zie de nrs. 297, 1073, 2576, 4545. Ook de profeten waren met rokken bekleed, maar met rokken van haar, omdat door de profeten de Heer werd uitgebeeld ten aanzien van de ware dingen van de leer en omdat deze zijn van de natuurlijke of de uiterlijke mens, hadden zij ‘rokken van haar’, het haar immers betekent het natuurlijke, zie nr. 3301.

Dat de rok het Goddelijk Ware uit de Heer betekent, blijkt nog duidelijker uit die plaatsen waar in het Nieuwe Testament de rok wordt genoemd, zoals bij Johannes:

‘De krijgsknechten namen Zijn klederen en maakten vier delen, voor iedere krijgsknecht een deel en de rok; de rok echter was ongenaaid, van bovenaf geheel en al geweven; zij zeiden dus tot elkaar: Laat ons die niet verdelen; opdat de Schrift zou worden vervuld, zeggende:

‘Zij hebben Mijn klederen onder zich verdeeld en over Mijn rok hebben zij het lot geworpen’, (Johannes 19:23, 24);

wie dit leest, meent dat deze dingen niet meer verborgens behelzen dan dat de klederen onder de krijgsknechten werden verdeeld en dat over de rok het lot werd geworpen, terwijl toch de afzonderlijke dingen uitbeeldend en aanduidend waren voor de Goddelijke dingen, namelijk zowel dat de klederen in vier delen werden verdeeld, als dat de rok niet werd verdeeld, maar daarover het lot werd geworpen, bovenal dat de rok ongenaaid was en van bovenaf geheel en al geweven; met de rok immers werd het Goddelijk Ware van de Heer aangeduid, dat, omdat het enig is en vanuit het Goede, werd uitgebeeld door de rok, daarin dat die ongenaaid was en van bovenaf geheel en al geweven; iets eenders werd met de rok van Aharon uitgebeeld en dat deze geweven of het het werk eens wevers was, blijkt bij Mozes:

‘Zij maakten rokken van boomwol, het werk eens wevers, voor Aharon en zijn zonen’, (Exodus 39:27;

en het werd eveneens uitgebeeld dat de Heer niet heeft geduld dat het Goddelijk Ware in delen werd uiteengerukt, zoals gebeurde met de lagere ware dingen van de Kerk door de Joden. Omdat het Goddelijk Ware enig is, namelijk vanuit het Goddelijk Goede, werd ook aan de twaalf discipelen bevolen, toen zij werden uitgezonden om het Evangelie van het Koninkrijk te prediken, dat zij niet twee rokken zouden hebben, waarover bij Lukas:

‘Jezus zond de twaalf discipelen, om te prediken het Koninkrijk Gods; en Hij zei tot hen: Neemt niets tot de weg, noch stokken, noch zak, noch brood, noch zilver, noch iemand van u twee rokken om aan te hebben’, (Lukas 9:2, 3);

bij Markus: ’Hij gebood hun dat zij niets zouden nemen tot de weg, dan alleen een stok, geen zak, geen brood, geen koper in de gordel, maar met schoenen geschoeid; ook zult gij niet bekleed zijn met twee rokken’, (Markus 6:8, 9);

en bij Mattheüs:

‘Gij zult geen goud bezitten, noch zilver, noch koper in uw gordels, noch een zak tot de weg, noch een tweetal rokken, noch schoenen, noch stokken’, (Mattheüs 10:9, 10);

de afzonderlijke dingen zijn daar uitbeeldend voor de hemelse en de geestelijke dingen van het rijk van de Heer, ter prediking waarvan zij werden gezonden; dat zij geen goud, zilver, koper, zak en brood met zich zouden nemen, kwam, omdat die dingen de goede en de ware dingen betekenden, die vanuit de Heer alleen zijn, namelijk: het goud, het goede, nrs. 113, 1551, 1552; het zilver het ware daaruit, nrs. 1551, 2954; het koper het natuurlijk goede, nrs. 425, 1551; het brood het goede van de liefde of het hemels goede, nrs. 276, 680, 2165, 2177, 3478, 3735, 4211, 4217;

de rok echter en de schoen betekenden de ware dingen waarmee zij zouden worden bekleed en de stok de macht van het ware vanuit het goede; dat de stok die macht is, zie de nrs. 4013, 4015;

dat de schoen het laagst natuurlijke is, nr. 1748, daar ten aanzien van het ware. De rok is het innerlijk natuurlijk ware; omdat deze dingen niet tweevoudig, maar enig zullen zijn, werd het verboden, twee stokken, twee paar schoenen en twee rokken te hebben; deze verborgenheden zijn gelegen in dat gebod van de Heer, die mens geenszins kan weten tenzij vanuit de innerlijke zin. Alle en de afzonderlijke dingen die de Heer heeft gesproken, waren uitbeeldend voor de Goddelijke dingen, dus voor de hemelse en geestelijke dingen van Zijn rijk en zo aangepast aan de bevatting van de mensen en tevens aan het verstand van geesten en engelen, daarom vervulden en vulden aan, de dingen die de Heer heeft gesproken de gehele hemel; daaruit blijkt ook duidelijk, hoe bevorderlijk en van hoeveel belang het is de innerlijke zin van het Woord te kennen; zonder deze kan ook eenieder vanuit het Woord, onverschillig welk dogma, bevestigen en omdat het aan hen die in het boze zijn, zodanig verschijnt, bespotten zij vandaar het Woord en geloven allerminst dat het Goddelijk is.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2177

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

2177. Dat de meelbloem het geestelijke en het hemelse is, dat toen bij de Heer was, en de koeken eveneens toen beide verbonden waren, blijkt duidelijk uit de offers van de uitbeeldende Kerk, en uit het spijsoffer dat destijds gebracht werd en dat uit meelbloem bestond, vermengd met olie en tot koeken gemaakt. De hoofdzaak van de uitbeeldende eredienst bestond in brandoffers en slachtoffers, en wat deze uitbeeldden, is eerder gezegd, waar van het brood sprake was, nr. 2165, namelijk de hemelse dingen, welke behoren tot het rijk van de Heer in de hemelen en tot het rijk van de Heer op aarde of in de Kerk, en verder die, welke behoren tot het rijk van de Heer of tot de Kerk bij elk mens, in het algemeen alle dingen die tot de liefde en tot de naastenliefde behoren, omdat deze hemelse dingen zijn, welke alle toen brood werden genoemd; aan deze offers werd ook het spijsoffer toegevoegd, dat zoals gezegd, uit meelbloem bestond, met olie vermengd, en waaraan ook reukwerk, en tevens een plengoffer van wijn werd toegevoegd. Wat deze dingen uitbeeldden, kan ook duidelijk zijn, namelijk iets dergelijks als de slachtoffers, maar in een mindere graad, dus de dingen die tot de geestelijke Kerk en die welke tot de uiterlijke Kerk behoren; eenieder kan het duidelijk zijn, dat dergelijke dingen nooit bevolen zouden zijn wanneer zij niet Goddelijke dingen uitbeeldden en wanneer niet elk ding iets bijzonders had uitgebeeld; want als ze geen Goddelijke dingen hadden uitgebeeld, zouden zij niets anders geweest zijn dan dergelijke dingen als er bij de heidenen waren, bij wie er eveneens slachtoffers, spijsoffers, plengoffers, reukwerk en ook voortdurende vuren waren en tal van andere dingen, die tot hen vanuit de Oude Kerk kwamen, bovenal van de Hebreeuwse Kerk. Deze dingen waren, omdat daarvan de innerlijke dingen, dat wil zeggen, de Goddelijke die werden uitgebeeld, werden gescheiden, niets anders dan afgodische dingen, zoals zij ook werden bij de Joden, waarom zij dan ook tot alle soorten van afgoderij vervielen. Hieruit kan het eenieder duidelijk zijn, dat er hemelse verborgenheden in elke rite, vooral in de offers en in elke bijzonderheid ervan, waren. Wat het spijsoffer betreft, de hoedanigheid en de wijze van de bereiding tot koeken, wordt in een heel hoofdstuk bij Mozes, (Leviticus 2; Numeri 15) en elders, beschreven; de Wet van het spijsoffer met de volgende woorden in Leviticus, ‘Het vuur zal voortdurend op het altaar ontstoken zijn, het zal niet uitgeblust worden; en dit is de wet van het spijsoffer; het zal aan de zonen van Aharon zijn om hetzelve te brengen voor Jehovah tot de aangezichten van het altaar, en hij zal daarvan opnemen met zijn vuist, van de meelbloem van het spijsoffer en van de olie ervan en al de wierook, die op het spijsoffer is en hij zal het aansteken op het altaar; een reuk der rust, tot gedachtenis voor Jehovah; en het overblijvende daarvan zullen Aharon en zijn zonen eten; het ongezuurde zal in de heilige plaats gegeten worden; in de voorhof van de tent der samenkomst zullen zij het eten; het zal niet gedesemd gebakken worden; als hun deel heb Ik het gegeven aan Mijn vuuroffers, het heilige der heiligen is het’, (Leviticus 6:13 tot en met 17). Het vuur dat voortdurend op het altaar ontstoken zal zijn, beeldde de liefde uit, dat wil zeggen, de barmhartigheid van de Heer, voortdurend en eeuwig; dat het vuur in het Woord de liefde betekent, zie men in nr. 934;

vandaar betekenen de ‘vuuroffers tot een reuk der rust’ het welbehagen van de Heer aan de dingen, welke tot de liefde en de naastenliefde behoren; dat de reuk het welbehagen, dat wil zeggen, het aangename is, zie men in de nrs. 925, 1519;

dat zij met de vuist zouden nemen, beeldde uit, dat zij uit alle krachten of met de gehele ziel zouden liefhebben, want de hand of de holte van de hand betekent de macht, zoals aangetoond in nr. 878, vandaar ook de vuist; meelbloem met olie en wierook beeldden alle dingen van de naastenliefde uit, de meelbloem het geestelijke ervan, de olie echter het hemelse, de wierook dat het zo dus aangenaam was. Dat de meelbloem het geestelijke betekent, blijkt hieruit en uit hetgeen volgt; dat olie het hemelse of het goede van de naastenliefde betekent, zie men in nr. 886;

en dat wierook door de geur ervan het aangename en het aanvaarde betekent, nr. 925;

dat het ongezuurd of zonder desem zou zijn, betekent oprecht, dus uit een oprecht hart en zonder onreine dingen; dat Aharon en zijn zonen het overblijvende zouden eten, beeldde het wederkerige en de toe-eigening uit, en zo dus de verbinding door de liefde en de naastenliefde, vandaar dat bevolen werd, dat zij het in de heilige plaats zouden eten; daarom werd dit het ‘heilige der heiligen’ genoemd. Het waren deze dingen die door het spijsoffer werden uitgebeeld en de uitbeeldende dingen zelf werden in de hemel zo waargenomen; en wanneer de mens van de Kerk die op deze wijze opvatte, was hij in een aan de innerlijke gewaarwording van de engelen gelijke voorstelling, dus in het rijk van de Heer in de hemelen zelf, hoewel hij op aarde was. Over het spijsoffer wordt nog verder gehandeld: van welke aard het zijn moest voor elke soort van offergave, en verder hoe het tot koeken moest worden gebakken, en ook welk soort geofferd moest worden door hen die gereinigd werden, ook bij andere gelegenheden; het zou te ver voeren om al deze dingen aan te halen en uit te leggen, men zie wat daarover gezegd is in, (Exodus 29:39-41; Leviticus 5:1-13; 6:14-18; 10:12, 13; 23:10-13, 16, 17; Numeri 5:15 e.v.; 6:15-17, 19, 20; 7 over dit hoofdstuk verspreid; 28:5, 7, 9, 12, 13, 29, 21, 28, 29; 29:3, 4, 9, 10, 14, 15, 18, 21, 24, 27, 30, 33, 37). De tot koeken bereide meelbloem beeldde in het algemeen hetzelfde uit als het brood, namelijk het hemelse van de liefde, en het meel het geestelijke daarvan, zoals uit de eerder aangehaalde plaatsen kan blijken; de broden, die het brood der aangezichten of het toonbrood werden genoemd, werden uit meelbloem gemaakt, dat tot koeken bereid was, en zij werden op de tafel gelegd, tot een voortdurende uitbeelding van de liefde, dat wil zeggen, van de barmhartigheid van de Heer jegens het menselijk geslacht en het wederkerige van de mens, waarover als volgt bij Mozes:

‘Gij zult bloem nemen, en dezelve tot twaalf koeken bakken; van twee tienden zal een koek zijn, en gij zult ze in twee rijen leggen, zes in een rij, op de reine tafel, voor Jehovah; en gij zult op een rij zuivere wierook leggen; en het zal zijn tot de broden ter gedachtenis een vuuroffer voor Jehovah; op elke sabbatdag zal hij het ordenen voor Jehovah voortdurend, vanwege de zonen Israëls tot een verbond der eeuwigheid; en het zal zijn voor Aharon en zijn zonen, en zij zullen het eten in de heilige plaats, want het is voor hem een heiligheid der heiligheden uit de vuurofferen van Jehovah, een inzetting der eeuwigheid’, (Leviticus 24:5-9). Elke bijzonderheid en de allerkleinste bijzonderheden beeldden het heilige van de liefde en van de naastenliefde uit en de bloem hetzelfde als de meelbloem, namelijk het hemelse en het geestelijke daarvan; en de koeken beide verbonden. Hieruit blijkt, welke heiligheid het Woord heeft voor hen die in de hemelse voorstellingen zijn, ja zelfs welke heiligheid deze uitbeeldende rite zelf inhield; dit is de reden, dat zij ‘de heiligheid der heiligheden’ wordt genoemd; en omgekeerd hoe deze dingen geen heiligheid hebben voor hen die menen dat er niets hemels in is, en alleen in de uiterlijke dingen blijven, zoals diegenen die het meel hier alleen als meel opvatten, de bloem als bloem, de koek als koek, en dat dergelijke dingen gezegd zouden zijn, zonder dat elke bijzonderheid iets Goddelijks inhield. Zij doen iets dergelijks als zij die menen, dat het brood en de wijn van het Heilig Avondmaal niets anders dan een zekere rite zijn, waarin van binnen niets heiligs is, terwijl het toch zo heilig is, dat de menselijke gemoederen daardoor met de hemelse gemoederen verbonden worden, wanneer zij uit innerlijke aandoening bedenken, dat deze dingen de liefde van de Heer betekenen en de wederkerige liefde van de mens en zo dus door het innerlijke in de heiligheid zijn. Iets dergelijks hield het in dat de zonen Israëls, toen zij in het land kwamen, van de eerstelingen van het deeg, een koek Jehovah tot hefoffer zouden geven, (Numeri 15:20);

dat dergelijke dingen werden aangeduid, kan ook bij de profeten blijken, waaruit voor het moment alleen maar mag worden aangevoerd, hetgeen bij Ezechiël staat:

‘Gij zijt versierd met goud en zilver, en uw kleed is fijn linnen, en zijde, en gestikt werk; gij at meelbloem, honing, en olie, en gij zijt zeer, zeer schoon, en gij gedijt tot een koninkrijk’, (Ezechiël 16:13);

waar gehandeld wordt over Jeruzalem, waardoor de Kerk wordt aangeduid, die zo’n versiering had in haar begintijd, namelijk de Oude Kerk, die beschreven wordt door gewaden en verschillende sieraden; en verder haar aandoeningen van het ware en van het goede, door meelbloem, honing en olie. Het kan eenieder duidelijk zijn, dat al deze dingen in de innerlijke zin geheel andere dingen betekenen dan in de letterlijke zin; zo ook hier, dat Abraham tot Sarah zei:

‘Haast u, kneed drie maten meelbloem, en maak koeken’; dat drie het heilige betekent, is eerder in de nrs. 720, 901 aangetoond.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl