Bible

 

Genesis 37:16

Studie

       

16 En hij zeide: Ik zoek mijn broederen; geef mij toch te kennen, waar zij weiden.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4677

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4677. En hij maakte hem een rok van verschillende kleuren; dat dit de schijnbaarheden van het ware daaruit betekent, vanuit welke het geestelijke van het natuurlijke wordt gekend en onderscheiden, staat vast uit de betekenis van de rok, namelijk het ware van het natuurlijke, waarover hierna; en uit de betekenis van de verschillende kleuren, namelijk de schijnbaarheden van het ware, waar vanuit het geestelijke van het natuurlijke wordt gekend en onderscheiden. Dat deze met de verschillende kleuren worden aangeduid, kan niemand weten dan alleen hij die weet dat er in het andere leven evenzeer kleuren verschijnen als in de wereld en wel kleuren die de kleuren in de wereld in schoonheid en verscheidenheid verre te boven gaan en alleen hij die weet vanwaar die kleuren zijn. De kleuren die in het andere leven zijn, zijn vanuit de schakering van het licht daar en zij zijn, zogezegd de aanpassingen van het inzicht en van de wijsheid; want het licht dat daar verschijnt, is vanuit het Goddelijk Ware, dat uit de Heer is, of het is het Goddelijk Geestelijke uit Hem, of wat hetzelfde is, het is het Goddelijk Inzicht en de Goddelijke Wijsheid; dit verschijnt zoals licht voor de ogen van de engelen en van de geesten. Daaruit blijkt wat met de kleuren vanuit dat licht wordt aangeduid, namelijk dat het de hoedanigheden van het ware zijn en dus de schijnbaarheden ervan en dat zij verschijnen vanuit de aandoeningen van het goede en ware. Over de kleuren in het andere leven, zie de nrs. 1042, 1043, 1053, 1624, 3993, 4530.

Dat de rok het ware van het natuurlijke is, werd eerder in nr. 3301 gezegd; maar omdat het daar niet werd getoond, mag het hier vanuit andere plaatsen in het Woord worden bevestigd. Omdat de koningen in de Joodse Kerk de Heer uitbeeldden ten aanzien van het Goddelijk Geestelijke of het Goddelijk Ware, nrs. 2015, 2069, 3009, 3670, werden daarom hun dochters met rokken van verschillende kleuren bekleed; met de dochters immers werden de aandoeningen van het goede en ware aangeduid en vandaar de Kerken, nrs. 2362, 3963, zie daarover het tweede Boek van Samuël:

‘Over Tamar, de dochter van David, was een rok van verschillende kleuren, omdat met zulke klederen des konings dochteren, de maagden, werden bekleed’, (2 Samuël 8:18). En omdat de hogepriesters de Heer uitbeeldden ten aanzien van het Goddelijk Hemelse of het Goddelijk Goede, werd daarom Aharon bekleed met klederen die het Goddelijk Ware uitbeeldden, hetgeen is vanuit het Goddelijk Goede van de Heer; het Goddelijk Goede immers is in de Heer, maar het Goddelijk Ware gaat uit Hem voort; dit was het wat door de klederen werd uitgebeeld; eender als, toen de Heer voor Petrus, Jakobus en Johannes van gedaante werd veranderd, het Goddelijk Goede als de Zon verscheen en het Goddelijk Ware zich vertoonde door de klederen die zoals het licht verschenen, (Mattheüs 17:2). Over de klederen waarmee Aharon en zijn zonen werden bekleed, het volgende bij Mozes:

‘Aharon zult gij een rok maken van boomwol, een tulband van boomwol en gij zult een bandelier maken, een werk van de borduurder; en voor de zonen van Aharon zult gij rokken maken en gij zult voor hen bandelieren maken en gij zult voor hen tiaren maken, tot heerlijkheid en tot sieraad’, (Exodus 28:39, 40);

deze dingen betekenden elk afzonderlijk de dingen die zijn van het Goddelijk Ware uit het Goddelijk Goede van de Heer; de rok van boomwol het Goddelijk Geestelijke in het bijzonder; eender elders bij dezelfde:

‘Gij zult de klederen nemen en gij zult Aharon de rok aantrekken en de mantel des efods en de efod en de borstlap en gij zult hem bekleden met de gordel des efods; daarna zult gij zijn zonen doen naderen en hun de rokken aantrekken’, (Exodus 29:5, 8; 40:14). Wat deze dingen elk afzonderlijk betekenen, zal vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, daar worden gezegd, waar hierover moet worden gehandeld. Dat de klederen in het algemeen de ware dingen zijn, zie de nrs. 297, 1073, 2576, 4545. Ook de profeten waren met rokken bekleed, maar met rokken van haar, omdat door de profeten de Heer werd uitgebeeld ten aanzien van de ware dingen van de leer en omdat deze zijn van de natuurlijke of de uiterlijke mens, hadden zij ‘rokken van haar’, het haar immers betekent het natuurlijke, zie nr. 3301.

Dat de rok het Goddelijk Ware uit de Heer betekent, blijkt nog duidelijker uit die plaatsen waar in het Nieuwe Testament de rok wordt genoemd, zoals bij Johannes:

‘De krijgsknechten namen Zijn klederen en maakten vier delen, voor iedere krijgsknecht een deel en de rok; de rok echter was ongenaaid, van bovenaf geheel en al geweven; zij zeiden dus tot elkaar: Laat ons die niet verdelen; opdat de Schrift zou worden vervuld, zeggende:

‘Zij hebben Mijn klederen onder zich verdeeld en over Mijn rok hebben zij het lot geworpen’, (Johannes 19:23, 24);

wie dit leest, meent dat deze dingen niet meer verborgens behelzen dan dat de klederen onder de krijgsknechten werden verdeeld en dat over de rok het lot werd geworpen, terwijl toch de afzonderlijke dingen uitbeeldend en aanduidend waren voor de Goddelijke dingen, namelijk zowel dat de klederen in vier delen werden verdeeld, als dat de rok niet werd verdeeld, maar daarover het lot werd geworpen, bovenal dat de rok ongenaaid was en van bovenaf geheel en al geweven; met de rok immers werd het Goddelijk Ware van de Heer aangeduid, dat, omdat het enig is en vanuit het Goede, werd uitgebeeld door de rok, daarin dat die ongenaaid was en van bovenaf geheel en al geweven; iets eenders werd met de rok van Aharon uitgebeeld en dat deze geweven of het het werk eens wevers was, blijkt bij Mozes:

‘Zij maakten rokken van boomwol, het werk eens wevers, voor Aharon en zijn zonen’, (Exodus 39:27;

en het werd eveneens uitgebeeld dat de Heer niet heeft geduld dat het Goddelijk Ware in delen werd uiteengerukt, zoals gebeurde met de lagere ware dingen van de Kerk door de Joden. Omdat het Goddelijk Ware enig is, namelijk vanuit het Goddelijk Goede, werd ook aan de twaalf discipelen bevolen, toen zij werden uitgezonden om het Evangelie van het Koninkrijk te prediken, dat zij niet twee rokken zouden hebben, waarover bij Lukas:

‘Jezus zond de twaalf discipelen, om te prediken het Koninkrijk Gods; en Hij zei tot hen: Neemt niets tot de weg, noch stokken, noch zak, noch brood, noch zilver, noch iemand van u twee rokken om aan te hebben’, (Lukas 9:2, 3);

bij Markus: ’Hij gebood hun dat zij niets zouden nemen tot de weg, dan alleen een stok, geen zak, geen brood, geen koper in de gordel, maar met schoenen geschoeid; ook zult gij niet bekleed zijn met twee rokken’, (Markus 6:8, 9);

en bij Mattheüs:

‘Gij zult geen goud bezitten, noch zilver, noch koper in uw gordels, noch een zak tot de weg, noch een tweetal rokken, noch schoenen, noch stokken’, (Mattheüs 10:9, 10);

de afzonderlijke dingen zijn daar uitbeeldend voor de hemelse en de geestelijke dingen van het rijk van de Heer, ter prediking waarvan zij werden gezonden; dat zij geen goud, zilver, koper, zak en brood met zich zouden nemen, kwam, omdat die dingen de goede en de ware dingen betekenden, die vanuit de Heer alleen zijn, namelijk: het goud, het goede, nrs. 113, 1551, 1552; het zilver het ware daaruit, nrs. 1551, 2954; het koper het natuurlijk goede, nrs. 425, 1551; het brood het goede van de liefde of het hemels goede, nrs. 276, 680, 2165, 2177, 3478, 3735, 4211, 4217;

de rok echter en de schoen betekenden de ware dingen waarmee zij zouden worden bekleed en de stok de macht van het ware vanuit het goede; dat de stok die macht is, zie de nrs. 4013, 4015;

dat de schoen het laagst natuurlijke is, nr. 1748, daar ten aanzien van het ware. De rok is het innerlijk natuurlijk ware; omdat deze dingen niet tweevoudig, maar enig zullen zijn, werd het verboden, twee stokken, twee paar schoenen en twee rokken te hebben; deze verborgenheden zijn gelegen in dat gebod van de Heer, die mens geenszins kan weten tenzij vanuit de innerlijke zin. Alle en de afzonderlijke dingen die de Heer heeft gesproken, waren uitbeeldend voor de Goddelijke dingen, dus voor de hemelse en geestelijke dingen van Zijn rijk en zo aangepast aan de bevatting van de mensen en tevens aan het verstand van geesten en engelen, daarom vervulden en vulden aan, de dingen die de Heer heeft gesproken de gehele hemel; daaruit blijkt ook duidelijk, hoe bevorderlijk en van hoeveel belang het is de innerlijke zin van het Woord te kennen; zonder deze kan ook eenieder vanuit het Woord, onverschillig welk dogma, bevestigen en omdat het aan hen die in het boze zijn, zodanig verschijnt, bespotten zij vandaar het Woord en geloven allerminst dat het Goddelijk is.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 680

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

680. Eenieder kan het duidelijk zijn, dat goedheden en waarheden de echte spijzen van de mens zijn, want wie daarvan beroofd wordt, heeft geen leven, maar is dood; de spijzen waarmee zijn ziel zich voedt wanneer hij dood is, zijn de verlustigingen die uit het kwade en de bekoringen die uit het valse voortkomen; dit zijn de spijzen van de dood; verder zijn er de spijzen uit de lichamelijke, wereldse en natuurlijke dingen, welke geen enkel leven in zich hebben; en bovendien weet zo’n mens niet, wat geestelijke en hemelse spijzen zijn, zo weinig zelfs, dat hij, zo vaak er in het Woord spijs of brood genoemd wordt, meent dat het lichamelijke spijs betekent, zoals hij in het gebed van de Heer:

‘Geef ons heden ons dagelijks brood’, meent, dat het alleen de voeding voor het lichaam betreft; en zij, die hun voorstellingen verder uitstrekken, beweren, dat het ook de overige behoeften van het lichaam betreft als kleding, rijkdommen en dergelijke; ja, zij discussiëren er zelfs heftig over, dat er geen andere spijs onder wordt verstaan, terwijl ze toch duidelijk zien, dat het voorgaande en het volgende uitsluitend hemelse en geestelijke dingen bevat, en er over het rijk van de Heer wordt gehandeld; verder konden zij ook weten, dat het Woord van de Heer geestelijk en hemels is. Hieruit en uit dergelijke meer kan voldoende blijken, hoe lichamelijk heden ten dage de mens is, en dat hij, evenals de Joden, alles wat in het Woord gezegd wordt, in een stoffelijke en meest grove zin wil opvatten. De Heer Zelf leert duidelijk, wat in Zijn Woord door spijs en brood wordt aangeduid; van spijs bij Johannes:

‘Werkt niet om de spijs die vergaat, maar om de spijs die blijft in het eeuwige leven, welke de Zoon des mensen ulieden geeft’, (Johannes 6:27);

van brood bij dezelfde:

‘Uw vaders hebben het manna gegeten in de woestijn, en zijn gestorven; dit is het brood dat uit de hemel neerdaalt, opdat wie daarvan eet, niet sterft: Ik ben het brood dat uit de hemel neergedaald is; als iemand van dit brood eet, die zal in eeuwigheid leven’, (Johannes 6:49, 50, 51, 58);

maar er zijn heden ten dage mensen, die, evenals zij die deze woorden hoorden, zeggen:

‘Deze rede is hard; wie kan dezelve horen?’ en die ‘teruggingen en niet meer met Hem wandelden’, (Johannes 6:60, 66);

tot wie de Heer zei:‘De woorden, die Ik tot u spreek, zijn geest en leven’, ( Johannes 6:63). Zoals het op dezelfde wijze is met water, hetwelk de geestelijke dingen van het geloof betekent, waarover de Heer bij Johannes spreekt:

‘Jezus zei: Eenieder die van dit water drinkt, zal wederom dorst hebben; maar wie gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal, die zal in de eeuwigheid geen dorst hebben; maar het water dat Ik hem geven zal, zal in hem worden als een fontein van water, springende in het eeuwige leven’, (Johannes 4:13, 14);

maar de mensen zijn heden ten dage als de vrouw, met wie de Heer bij de bron sprak, en die Hem antwoordde:

‘Heer! geef mij dat water, opdat ik geen dorst meer heb en ik hier niet moet komen om te putten’, (Johannes 4:15). Dat de spijs in het Woord niets anders betekent dan geestelijke en hemelse spijs, welke het geloof in de Heer en de liefde is, blijkt uit vele plaatsen in het Woord, zoals bij Jeremia:‘De vijand heeft zijn hand over al de gewenste dingen van Jeruzalem uitgebreid; immers heeft zij aangezien, dat de heidenen in haar heiligdom gingen, waarvan Gij geboden had, dat zij U in de gemeente niet komen zouden; al het volk zucht, brood zoekende, zij hebben hun gewenste dingen voor spijs gegeven, om de ziel te verkwikken’, (Klaagliederen 1:10, 11);

alwaar geen ander brood en geen andere spijs wordt verstaan dan geestelijk brood en geestelijk spijs, want het handelt over het heiligdom.

Bij dezelfde: ’Ik riep tot mijn liefhebbers, zij hebben mij bedrogen; mijn priesters en mijn oudsten hebben in de stad de geest gegeven, want zij zochten spijs voor zich, om hun ziel terug te brengen’, (Klaagliederen 1:39);

op dezelfde wijze.

Bij David:

‘Zij allen wachten op U, dat Gij hun spijs geeft te zijner tijd; geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze, doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd’, (Psalm 104:27, 28);

eveneens voor geestelijke en hemelse spijs.

Bij Jesaja:

‘O alle gij dorstigen! komt tot de wateren, en gij, die geen zilver hebt, komt, koopt en eet; en komt en koopt zonder zilver en zonder prijs, wijn en melk’, (Jesaja 55:1);

waar wijn en melk staan voor geestelijke en hemelse drank.

Bij dezelfde:

‘Een maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en gij zult zijn naam Immanuel heten, boter en honing zal hij eten, opdat hij weet het kwade te verwerpen en het goede te verkiezen; het zal geschieden dat men vanwege de veelheid van gemaakte melk boter zal eten, want boter en honing zal eenieder eten die overgebleven zal zijn in het midden van het land’, (Jesaja 7:14, 15, 22). Hier is honing en boter eten het hemels geestelijke; de overgeblevenen staan voor de overblijfselen, waarover ook Maleachi:

‘Brengt al de tienden in het schathuis, opdat er spijze zij in Mijn huis’, (Maleachi 3:10);

de tienden voor de overblijfselen; zie over de betekenis van de spijs verder de nummers 56-58 en 276.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl