Bible

 

Genesis 37:16

Studie

       

16 En hij zeide: Ik zoek mijn broederen; geef mij toch te kennen, waar zij weiden.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4676

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4676. Omdat hij hem een zoon der ouderdommen was; dat dit zijn leven daarin betekent, staat vast uit de betekenis van de ouderdom, namelijk het uittrekken van de vorige staat en het aantrekken van de nieuwe staat en verder het nieuwe van het leven, nrs. 3492, 4620;

de ouderdom immers betekent in de innerlijke zin niet de ouderdom, omdat de innerlijke mens of de geest van de mens niet weet wat ouderdom is; maar naarmate het lichaam of de uitwendige mens oud wordt, gaat de geest in het nieuwe van het leven over; de geest van de mens wordt vervolmaakt met de leeftijd, terwijl het lichamelijke van hem afneemt; en nog meer in het andere leven; zij die daar in de hemel zijn, worden aanhoudend door de Heer tot een volmaakter leven voortgeleid en tenslotte tot in het bloeiende leven van de jeugd; en dus eveneens degenen die in goede ouderdom zijn gestorven. Daaruit kan vaststaan dat met de ouderdom in de innerlijke zin het leven wordt aangeduid. Wat onder ‘zijn leven daarin’ wordt verstaan, is eerder in nr. 4667 ontvouwd. Er werd gezegd dat de geest van de mens of de innerlijke mens niet weet wat ouderdom is en toch werd tevoren gezegd dat hij het is die in het lichaam denkt en ook dat vanuit hem het lichaam het leven heeft; dat de geest zijn denken niet aan het lichaam kan worden vergemeenschapt en de mens zo niet weet dat hij na de dood leeft, komt daarvandaan dat hij, zolang zijn geest in het lichaam blijft, niet anders kan denken dan vanuit de beginselen die zijn natuurlijke mens heeft opgezogen en wanneer er het beginsel en de overreding is dat alleen het lichaam leeft en dat wanneer dit sterft alles van de mens sterft, dan wordt de invloeiing van die geestelijke waarheid niet opgenomen, maar toch openbaart de invloeiing zich daardoor dat de meesten bezorgd zijn over hun begrafenis en over de lofredenen na de dood en sommigen over hun roem dan, waarom zij dan ook voor zichzelf prachtige monumenten laten oprichten, met als doel dat hun nagedachtenis niet verloren zal gaan. In zulke dingen wordt de invloeiing vanuit de hemel over het voortdurende leven verkeerd bij hen die anders niets daarover zouden geloven; zonder die invloeiing immers zouden zij alles van eigen nagedachtenis, nadat zij gestorven zijn, geheel en al verachten.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2016

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

2016. Ten aanzien van het feit dat van de Heer al het goede komt en al het ware daaruit; dit is een vaststaande waarheid. De engelen zijn in de innerlijke gewaarwording daarvan, zozeer, dat zij waarnemen, hoeveel van de Heer komt en dat het goed en waar is, en hoeveel van henzelf en dat dit boos en vals is. Zij bekennen dit ook voor de nieuw aangekomen zielen en voor de geesten die twijfelen; ja, meer nog, bekennen zij, dat zij door de Heer worden afgehouden van het boze en valse, dat uit hun eigen ik voortkomt en dat zij in het goede en ware worden gehouden. Dit afhouden zelf en de invloeiing zelf is ook voelbaar voor hen, men zie nr. 1614.

Dat de mens echter meent het goede uit zichzelf te doen en het ware uit zichzelf te denken, is schijn, daar hij in de staat van geen innerlijke gewaarwording is en in de diepste duisternis verkeert voor wat betreft de invloeiing. Vandaar maakt hij gevolgtrekkingen uit de schijn, ja zelfs uit de begoocheling waarvan hij zich niet laat afbrengen, zolang hij alleen aan de zinnen gelooft en zolang hij daarnaar redeneert of het zo is. Maar ofschoon het hiermee zo gesteld is, moet de mens toch het goede doen en het ware denken als uit zichzelf, want anders kan hij niet hervormd en wedergeboren worden; de reden waarom dit zo is, zie men in de nrs. 1937, 1947. In dit vers wordt gehandeld over het Menselijk Wezen van de Heer dat verenigd moest worden met het Goddelijk Wezen, en dat al het goede en ware op die wijze van het Goddelijk Wezen door Zijn Menselijk Wezen tot de mens zou komen. Dit is een Goddelijke verborgenheid die weinigen geloven omdat zij het niet begrijpen; want zij menen dat het Goddelijk goede tot de mens kan komen zonder het met het Goddelijke verenigde Menselijke van de Heer; dat dit echter niet zou kunnen geschieden is in het kort reeds eerder aangetoond in de nrs. 1676, 1990; namelijk dat de mens zich zozeer verwijderd heeft van het hoogste Goddelijke door de begeerten waarin hij zich onderdompelde en door de valsheden waarmee hij zich verblindde, dat nooit enige invloeiing van het Goddelijke in het redelijke van zijn gemoed zou plaats vinden, wanneer het niet zou geschieden door het Menselijke, dat de Heer in Zich zou verenigen met het Goddelijke. Door Zijn Menselijke is de gemeenschap bewerkt, want op deze wijze kon het hoogste Goddelijke tot de mens komen, hetgeen de Heer op vele plaatsen openlijk zegt, namelijk ‘dat Hij de weg is en dat er tot de Vader geen toegang is dan door Hem’. Dit nu is het, wat hier gezegd wordt ‘dat van Hem - namelijk van het met het Goddelijke verenigde Menselijke - al het goede en al het ware komt’.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl