Bible

 

Genesis 37:12

Studie

       

12 En zijn broeders gingen heen, om de kudde van hun vader te weiden bij Sichem.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4677

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4677. En hij maakte hem een rok van verschillende kleuren; dat dit de schijnbaarheden van het ware daaruit betekent, vanuit welke het geestelijke van het natuurlijke wordt gekend en onderscheiden, staat vast uit de betekenis van de rok, namelijk het ware van het natuurlijke, waarover hierna; en uit de betekenis van de verschillende kleuren, namelijk de schijnbaarheden van het ware, waar vanuit het geestelijke van het natuurlijke wordt gekend en onderscheiden. Dat deze met de verschillende kleuren worden aangeduid, kan niemand weten dan alleen hij die weet dat er in het andere leven evenzeer kleuren verschijnen als in de wereld en wel kleuren die de kleuren in de wereld in schoonheid en verscheidenheid verre te boven gaan en alleen hij die weet vanwaar die kleuren zijn. De kleuren die in het andere leven zijn, zijn vanuit de schakering van het licht daar en zij zijn, zogezegd de aanpassingen van het inzicht en van de wijsheid; want het licht dat daar verschijnt, is vanuit het Goddelijk Ware, dat uit de Heer is, of het is het Goddelijk Geestelijke uit Hem, of wat hetzelfde is, het is het Goddelijk Inzicht en de Goddelijke Wijsheid; dit verschijnt zoals licht voor de ogen van de engelen en van de geesten. Daaruit blijkt wat met de kleuren vanuit dat licht wordt aangeduid, namelijk dat het de hoedanigheden van het ware zijn en dus de schijnbaarheden ervan en dat zij verschijnen vanuit de aandoeningen van het goede en ware. Over de kleuren in het andere leven, zie de nrs. 1042, 1043, 1053, 1624, 3993, 4530.

Dat de rok het ware van het natuurlijke is, werd eerder in nr. 3301 gezegd; maar omdat het daar niet werd getoond, mag het hier vanuit andere plaatsen in het Woord worden bevestigd. Omdat de koningen in de Joodse Kerk de Heer uitbeeldden ten aanzien van het Goddelijk Geestelijke of het Goddelijk Ware, nrs. 2015, 2069, 3009, 3670, werden daarom hun dochters met rokken van verschillende kleuren bekleed; met de dochters immers werden de aandoeningen van het goede en ware aangeduid en vandaar de Kerken, nrs. 2362, 3963, zie daarover het tweede Boek van Samuël:

‘Over Tamar, de dochter van David, was een rok van verschillende kleuren, omdat met zulke klederen des konings dochteren, de maagden, werden bekleed’, (2 Samuël 8:18). En omdat de hogepriesters de Heer uitbeeldden ten aanzien van het Goddelijk Hemelse of het Goddelijk Goede, werd daarom Aharon bekleed met klederen die het Goddelijk Ware uitbeeldden, hetgeen is vanuit het Goddelijk Goede van de Heer; het Goddelijk Goede immers is in de Heer, maar het Goddelijk Ware gaat uit Hem voort; dit was het wat door de klederen werd uitgebeeld; eender als, toen de Heer voor Petrus, Jakobus en Johannes van gedaante werd veranderd, het Goddelijk Goede als de Zon verscheen en het Goddelijk Ware zich vertoonde door de klederen die zoals het licht verschenen, (Mattheüs 17:2). Over de klederen waarmee Aharon en zijn zonen werden bekleed, het volgende bij Mozes:

‘Aharon zult gij een rok maken van boomwol, een tulband van boomwol en gij zult een bandelier maken, een werk van de borduurder; en voor de zonen van Aharon zult gij rokken maken en gij zult voor hen bandelieren maken en gij zult voor hen tiaren maken, tot heerlijkheid en tot sieraad’, (Exodus 28:39, 40);

deze dingen betekenden elk afzonderlijk de dingen die zijn van het Goddelijk Ware uit het Goddelijk Goede van de Heer; de rok van boomwol het Goddelijk Geestelijke in het bijzonder; eender elders bij dezelfde:

‘Gij zult de klederen nemen en gij zult Aharon de rok aantrekken en de mantel des efods en de efod en de borstlap en gij zult hem bekleden met de gordel des efods; daarna zult gij zijn zonen doen naderen en hun de rokken aantrekken’, (Exodus 29:5, 8; 40:14). Wat deze dingen elk afzonderlijk betekenen, zal vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, daar worden gezegd, waar hierover moet worden gehandeld. Dat de klederen in het algemeen de ware dingen zijn, zie de nrs. 297, 1073, 2576, 4545. Ook de profeten waren met rokken bekleed, maar met rokken van haar, omdat door de profeten de Heer werd uitgebeeld ten aanzien van de ware dingen van de leer en omdat deze zijn van de natuurlijke of de uiterlijke mens, hadden zij ‘rokken van haar’, het haar immers betekent het natuurlijke, zie nr. 3301.

Dat de rok het Goddelijk Ware uit de Heer betekent, blijkt nog duidelijker uit die plaatsen waar in het Nieuwe Testament de rok wordt genoemd, zoals bij Johannes:

‘De krijgsknechten namen Zijn klederen en maakten vier delen, voor iedere krijgsknecht een deel en de rok; de rok echter was ongenaaid, van bovenaf geheel en al geweven; zij zeiden dus tot elkaar: Laat ons die niet verdelen; opdat de Schrift zou worden vervuld, zeggende:

‘Zij hebben Mijn klederen onder zich verdeeld en over Mijn rok hebben zij het lot geworpen’, (Johannes 19:23, 24);

wie dit leest, meent dat deze dingen niet meer verborgens behelzen dan dat de klederen onder de krijgsknechten werden verdeeld en dat over de rok het lot werd geworpen, terwijl toch de afzonderlijke dingen uitbeeldend en aanduidend waren voor de Goddelijke dingen, namelijk zowel dat de klederen in vier delen werden verdeeld, als dat de rok niet werd verdeeld, maar daarover het lot werd geworpen, bovenal dat de rok ongenaaid was en van bovenaf geheel en al geweven; met de rok immers werd het Goddelijk Ware van de Heer aangeduid, dat, omdat het enig is en vanuit het Goede, werd uitgebeeld door de rok, daarin dat die ongenaaid was en van bovenaf geheel en al geweven; iets eenders werd met de rok van Aharon uitgebeeld en dat deze geweven of het het werk eens wevers was, blijkt bij Mozes:

‘Zij maakten rokken van boomwol, het werk eens wevers, voor Aharon en zijn zonen’, (Exodus 39:27;

en het werd eveneens uitgebeeld dat de Heer niet heeft geduld dat het Goddelijk Ware in delen werd uiteengerukt, zoals gebeurde met de lagere ware dingen van de Kerk door de Joden. Omdat het Goddelijk Ware enig is, namelijk vanuit het Goddelijk Goede, werd ook aan de twaalf discipelen bevolen, toen zij werden uitgezonden om het Evangelie van het Koninkrijk te prediken, dat zij niet twee rokken zouden hebben, waarover bij Lukas:

‘Jezus zond de twaalf discipelen, om te prediken het Koninkrijk Gods; en Hij zei tot hen: Neemt niets tot de weg, noch stokken, noch zak, noch brood, noch zilver, noch iemand van u twee rokken om aan te hebben’, (Lukas 9:2, 3);

bij Markus: ’Hij gebood hun dat zij niets zouden nemen tot de weg, dan alleen een stok, geen zak, geen brood, geen koper in de gordel, maar met schoenen geschoeid; ook zult gij niet bekleed zijn met twee rokken’, (Markus 6:8, 9);

en bij Mattheüs:

‘Gij zult geen goud bezitten, noch zilver, noch koper in uw gordels, noch een zak tot de weg, noch een tweetal rokken, noch schoenen, noch stokken’, (Mattheüs 10:9, 10);

de afzonderlijke dingen zijn daar uitbeeldend voor de hemelse en de geestelijke dingen van het rijk van de Heer, ter prediking waarvan zij werden gezonden; dat zij geen goud, zilver, koper, zak en brood met zich zouden nemen, kwam, omdat die dingen de goede en de ware dingen betekenden, die vanuit de Heer alleen zijn, namelijk: het goud, het goede, nrs. 113, 1551, 1552; het zilver het ware daaruit, nrs. 1551, 2954; het koper het natuurlijk goede, nrs. 425, 1551; het brood het goede van de liefde of het hemels goede, nrs. 276, 680, 2165, 2177, 3478, 3735, 4211, 4217;

de rok echter en de schoen betekenden de ware dingen waarmee zij zouden worden bekleed en de stok de macht van het ware vanuit het goede; dat de stok die macht is, zie de nrs. 4013, 4015;

dat de schoen het laagst natuurlijke is, nr. 1748, daar ten aanzien van het ware. De rok is het innerlijk natuurlijk ware; omdat deze dingen niet tweevoudig, maar enig zullen zijn, werd het verboden, twee stokken, twee paar schoenen en twee rokken te hebben; deze verborgenheden zijn gelegen in dat gebod van de Heer, die mens geenszins kan weten tenzij vanuit de innerlijke zin. Alle en de afzonderlijke dingen die de Heer heeft gesproken, waren uitbeeldend voor de Goddelijke dingen, dus voor de hemelse en geestelijke dingen van Zijn rijk en zo aangepast aan de bevatting van de mensen en tevens aan het verstand van geesten en engelen, daarom vervulden en vulden aan, de dingen die de Heer heeft gesproken de gehele hemel; daaruit blijkt ook duidelijk, hoe bevorderlijk en van hoeveel belang het is de innerlijke zin van het Woord te kennen; zonder deze kan ook eenieder vanuit het Woord, onverschillig welk dogma, bevestigen en omdat het aan hen die in het boze zijn, zodanig verschijnt, bespotten zij vandaar het Woord en geloven allerminst dat het Goddelijk is.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1043

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1043. Dat de wolk het donkere licht betekent, waarin de geestelijke mens in vergelijking met de hemelse mens verkeert, kan blijken uit hetgeen zo-even van de boog gezegd is; want de boog of de kleur van de boog kan alleen in de wolk bestaan; het is, als gezegd, het donkere zelf, waar doorheen de zonnestralen schieten, dat in kleuren verandert, en dus zoals het donkere is, dat van de stralenglans doordrongen wordt, is de kleur. Op dezelfde wijze is de verhouding bij de geestelijke mens; het donkere bij hem, dat hier wolk genoemd wordt, is het valse, hetwelk hetzelfde is als zijn verstandelijk eigene; en wanneer door de Heer in dit eigene onschuld, naastenliefde en barmhartigheid wordt gelegd, verschijnt deze wolk niet langer als het valse, maar als een schijn van het ware, verenigd met het ware dat van de Heer uitgaat, en vandaar dan het beeld van een gekleurde boog. Het is een zekere geestelijke vormgeving, welke in het geheel niet beschreven kan worden, en wanneer de mens dit niet door middel van de kleuren en door middel van haar vorming gewaar wordt, weet ik niet of dit voor uitlegging vatbaar is. Van welke aard deze wolk bij de wedergeboren mens is, kan uit zijn staat voor de wedergeboorte blijken. De mens wordt wedergeboren door die dingen, welke hij voor de waarheden van het geloof houdt; eenieder houdt zijn dogma voor waar, en daardoor ontvangt hij een geweten; derhalve staat voor hem, nadat hij een geweten ontvangen heeft, het handelen tegen die dingen, welke als waarheden van het geloof in hem gegrift zijn, tegelijk met handelen tegen het geweten. Van dien aard is ieder wedergeboren mens, want er worden door de Heer velen van elk dogma wedergeboren, en wanneer zij zijn wedergeboren, ontvangen zij geen bepaalde onmiddellijke openbaring, dan alleen hetgeen hun wordt bijgebracht door het Woord of door de prediking van het Woord; daar zij echter naastenliefde ontvangen, werkt de Heer door middel van de naastenliefde in hun wolk; daaruit ontstaat een licht, zoals wanneer de zon door een wolk breekt, welke daardoor meer begint te blinken en een mengeling van kleuren toont; op deze wijze ontstaat ook in hun wolk de gelijkenis van een boog; hoe dunner nu de wolk is, dat wil zeggen, uit hoe meer dooreengemengde waarheden van het geloof zij bestaat, des te mooier is de boog; daarentegen, hoe dichter deze wolk is, dat wil zeggen, uit hoe minder waarheden van het geloof zij bestaat, des te minder mooi is de boog. De onschuld voegt er veel schoonheid aan toe, en is als het ware de levende glans in de kleuren. Alle schijnbaarheden van het ware zijn wolken, waarin de mens zich bevindt, wanneer hij in de letterlijke zin van het Woord is, want in het Woord is naar schijnbaarheden gesproken; wanneer hij het Woord echter eenvoudig gelooft - hoewel hij in de schijnbaarheden blijft - en naastenliefde heeft, is deze wolk betrekkelijk dun; in deze wolk nu wordt door de Heer het geweten bij de mens, die in de Kerk is, gevormd. Alle onwetendheid met betrekking tot het ware vormt ook wolken, waarin de mens zich bevindt, wanneer hij niet weet, wat het ware van het geloof is, in het algemeen wanneer hij niet weet, wat het Woord is, en nog meer, wanneer hij niet van de Heer gehoord heeft; in deze wolk wordt door de Heer het geweten bij de mens, die buiten de Kerk is, gevormd, want in de onwetendheid zelf kan onschuld, en zo naastenliefde zijn. Alle valsheden zijn ook wolken, maar deze wolken zijn duisternissen, welke bij diegenen bestaan, die óf een vals geweten hebben, waarover eerder gesproken is, óf in het geheel geen geweten hebben. Dit zijn in het algemeen de wolken naar haar hoedanigheid genomen; wat de hoeveelheid betreft, zijn er bij de mens zo grote en zo dichte wolken, dat hij, wanneer hij het wist, zich zou verwonderen, dat de lichtstralen, welke van de Heer uitgaan, daar nog ooit doorheen kunnen breken, en dat de mens wedergeboren kan worden. Wie de minste wolken meent te hebben, heeft vaak de meeste, en wie de meeste wolken gelooft te hebben, heeft er minder. Zulke wolken zijn bij de geestelijke mens, maar bij de hemelse mens zijn zij niet zo omvangrijk, daar hij liefde tot de Heer heeft, welke liefde in het deel van zijn wil is geplant, en daarom ontvangt hij ook van de Heer geen geweten, zoals de geestelijke mens, maar een innerlijke gewaarwording van het goede en het ware. Wanneer de wil van de mens van dien aard is, dat hij de stralen van de hemelse vlam kan ontvangen, wordt zijn verstand daardoor verlicht, en uit de liefde weet en voelt hij alle dingen, die waarheden van het geloof zijn. Zijn wil is dan als een zon in het klein, waarvan de stralen in het deel van zijn verstand vallen. Van dien aard was de mens van de Oudste Kerk. Wanneer daarentegen de wil van de mens geheel verdorven en hels is, en daarom een nieuwe wil, welke het geweten is, in zijn verstandsdeel wordt gevormd, zoals bij de mens van de Oude Kerk is geschied, en nog geschiedt bij ieder wedergeboren mens van de geestelijke Kerk, dan is er een dichte wolk, want hij moet leren wat waar en goed is, en hij kan niet gewaar worden of het zo is; en dan vloeit ook voortdurend het valse, dat het donkere van de wolk is, uit het zwarte deel van zijn wil in, of door dit deel uit de hel. Dit is de reden, waarom het verstandsdeel bij de geestelijke mens nooit zo verlicht kan worden als bij de hemelse mens; hierdoor komt het, dat de wolk hier het donkere licht betekent, waarin de geestelijke mens zich bevindt, vergeleken bij de hemelse mens.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl