Bible

 

Genesis 32:28

Studie

       

28 Toen zeide Hij: Uw naam zal voortaan niet Jakob heten, maar Israel; want gij hebt u vorstelijk gedragen met God en met de mensen, en hebt overmocht.

Komentář

 

Two

  

The number "two" has two different meanings in the Bible. In most cases "two" indicates a joining together or unification. This is easy to see if we consider the conflicts we tend to have between our "hearts" and our "heads" -- between what we want and what we know. Our "hearts" tell us that we want pie with ice cream for dinner; our "heads" tell us we should have grilled chicken and salad. If we can bring those two together and actually want what's good for us, we'll be pretty happy. We're built that way -- with our emotions balanced against our intellect -- because the Lord is built that way. His essence is love itself, or Divine Love, the source of all caring, emotion and energy. It is expressed as Divine Wisdom, which gives form to that love and puts it to work, and is the source of all knowledge and reasoning. In His case the two aspects are always in conjunction, always in harmony. It's easy also to see how that duality is reflected throughout creation: plants and animals, food and drink, silver and gold. Most importantly, it's reflected in the two genders, with women representing love and men representing wisdom. That's the underlying reason why conjunction in marriage is such a holy thing. So when "two" is used in the Bible to indicate some sort of pairing or unity, it means a joining together. In rare cases, however, "two" is used more purely as a number. In these cases it stands for a profane or unholy state that comes before a holy one. This is because "three" represents a state of holiness and completion (Jesus, for instance, rose from the tomb on the third day), and "two" represents the state just before it.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4281

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4281. Dat door ‘de holte van Jakobs dij werd verwrongen als hij met hem worstelde’ wordt aangeduid dat die verbinding in de nakomelingen van Jakob geheel en al beschadigd en verschoven werd, kan vaststaan uit de betekenis van verwringen in die zin, namelijk verschoven worden en dus beschadigd worden; dat de holte van de dij de verbinding is, is duidelijk uit wat eerder in nr. 4280 is gezegd; en dat Jakob in het Woord niet alleen Jakob is, maar ook al zijn nakomelingen, staat uit zeer veel plaatsen vast, zoals in, (Numeri 23:7, 10, 21, 23; 24:5, 17, 19; Deuteronomium 33:10; Jesaja 40:27; 43:1, 22;; 44:1, 2, 21; 48:12; 59:20; Jeremia 10:16, 25; 30:7, 10, 18; 31:7, 11; 46:27, 28; Hosea 10:11; Amos 7:2; Micha 2:12; 3:8Psalm 14:7; 24:6; 59:14; 78:5; 99:4) en elders. Dat Jakob en zijn nakomelingen zodanig waren dat bij hen de hemelse en de geestelijke liefde niet verbonden kon worden met het natuurlijk goede, dat wil zeggen, de innerlijke of geestelijke mens met de uiterlijke of natuurlijke, blijkt uit elk van de dingen die over die natie in het Woord zijn meegedeeld; want zij wisten niet en wilden ook niet weten wat de innerlijke of de geestelijke mens is en daarom werd het aan hen ook niet onthuld; want zij geloofden dat er bij de mens niets dan het uiterlijke en het natuurlijke was; in hun hele eredienst hadden zij ook niets anders op het oog en wel dermate dat de Goddelijke eredienst voor hen niets anders dan een afgodische was, want wanneer de innerlijke eredienst van de uiterlijke wordt gescheiden, is de eredienst alleen maar een afgodische. De Kerk die bij hen was ingesteld, was niet een Kerk, maar slechts het uitbeeldende van een Kerk en daarom wordt die Kerk een uitbeeldende Kerk genoemd; dat het uitbeeldende van een Kerk bij zulke mensen bestaanbaar is, zie de nrs. 1361, 3670, 4208; in de uitbeeldingen immers wordt niet gedacht aan de persoon, maar aan de zaak die wordt uitgebeeld; daarom beeldden niet alleen personen de Goddelijke, de hemelse en de geestelijke dingen uit, maar ook onbezielde dingen, zoals de klederen van Aharon, de ark, het altaar, de ossen en de schapen die geofferd werden, de kandelaar met de lampen, het brood der schikking op de gouden tafel, de olie waarmee zij gezalfd werden, de wierook en andere dergelijke dingen meer; vandaar kwam het dat de koningen, de boze evenzeer als de goede, het Koningschap van de Heer uitbeeldden en de hogepriesters, de boze evenzeer als de goede, die dingen die van het Goddelijk Priesterschap van de Heer zijn, wanneer zij hun ambt uitoefenden in de uiterlijke vorm overeenkomstig de voorschriften en de geboden. Opdat dus bij hen een uitbeeldende Kerk kon bestaan, waren hun, door een klaarblijkelijke onthulling zulke voorschriften en wetten gegeven die geheel en al uitbeeldend moesten zijn en daarom konden zij dan ook zodanig uitbeelden als zij in die voorschriften en wetten waren en ze strikt in acht namen; maar toen zij daarvan afweken, zoals tot de voorschriften en wetten van andere natiën en voornamelijk tot de eredienst van een andere god, beroofden zij zich van het vermogen om uit te beelden en daarom werden zij door uiterlijke middelen, die: gevangenschappen, nederlagen, bedreigingen en wonderen waren, teruggedreven tot de waarlijk uitbeeldende wetten en voorschriften, niet echter door innerlijke middelen zoals diegenen die een innerlijke eredienst in de uiterlijke hebben. Dit wordt daarmee aangeduid, dat ‘de holte van Jakobs dij werd verwrongen’, in de historische innerlijke zin, die Jakob en zijn nakomelingen betreft.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl