Bible

 

Genesis 32:20

Studie

       

20 En gij zult ook zeggen: Zie, uw knecht Jakob is achter ons! Want hij zeide: Ik zal zijn aangezicht verzoenen met dit geschenk, dat voor mijn aangezicht gaat, en daarna zal ik zijn aangezicht zien; misschien zal hij mijn aangezicht aannemen.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4266

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4266. En hij gaf in de hand van zijn knechten kudde bij kudde bijzonder en hij zei tot zijn knechten: Gaat voor mij door en stelt ruimte tussen kudde en tussen kudde; dat dit de ordening betekent hoe zij ingewijd zouden worden, staat vast uit de betekenis van in de hand geven, namelijk met macht toerusten; dat de hand de macht is, zie de nrs. 878, 3091, 3387, 3563;

uit de betekenis van de knechten, namelijk die dingen die van de natuurlijke mens zijn, nrs. 3019, 3020; want alle dingen die van de natuurlijke of de uiterlijke mens zijn, zijn ondergeschikt aan de geestelijke of de innerlijke mens; vandaar zijn alle dingen die daar zijn, relatief dienstbaarheden en worden daarom knechten genoemd; uit de betekenis van de kudde, namelijk de wetenschappelijke dingen en verder ook de erkentenissen, dus de leerstellige dingen, nrs. 3767, 3768; zolang deze in de natuurlijke of uiterlijke mens, dat wil zeggen, in zijn geheugen zijn en nog niet in de geestelijke of de innerlijke mens zijn ingeplant, worden zij aangeduid door ‘kudden, gegeven in de hand van de knechten’; uit de betekenis van bijzonder, namelijk aan eenieder overeenkomstig de klassen of overeenkomstig de geslachten en de soorten; uit de betekenis van ‘voor mij doorgaan en ruimte stellen tussen kudde en tussen kudde’, namelijk de weg voorbereiden tot het goede dat moest worden opgenomen, want hier wordt gehandeld over de opneming van het goede door het ware en over hun verbinding in de natuurlijke mens. Uit de afzonderlijke dingen hier blijkt dat door al die dingen in het algemeen de ordening wordt aangeduid, hoe zij zouden worden ingewijd. Wat de inwijding van het ware in het goede in de natuurlijke mens aangaat, deze kan geenszins begrijpelijk uiteengezet worden, want de mens van de Kerk heden, weet zelfs niet eens wat de innerlijke of geestelijke mens is, hoewel hij meermalen daarover spreekt; en evenmin weet hij dat het ware in het goede in de uiterlijke of de natuurlijke mens moet worden ingewijd opdat hij een mens van de Kerk zal zijn; te minder dat er uit de Heer een zekere ordening in die mens plaatsvindt opdat er verbinding van hem met de innerlijke mens tot stand zal komen; deze dingen, die de meest algemene zijn, zijn heden zozeer verborgen, dat men niet weet dat zij er zijn; indien dan ook de dingen die hier in de innerlijke zin ten aanzien van de ordening en de inwijding liggen opgesloten, afzonderlijk uiteengezet zouden worden, dan zou dat gelijk staan met louter verborgenheden spreken, dus louter ongelooflijke dingen en dus met een spreken in het ledige, of alsof men zaaisel strooide in het water of op zand; dit is de oorzaak dat aan de afzonderlijke dingen stilzwijgend voorbijgegaan wordt en dat hier, evenals ook in het volgende van deze periode, alleen de algemene dingen uiteengezet worden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl