Bible

 

Genesis 32:10

Studie

       

10 Ik ben geringer dan al deze weldadigheden, en dan al deze trouw, die Gij aan Uw knecht gedaan hebt; want ik ben met mijn staf over deze Jordaan gegaan, en nu ben ik tot twee heiren geworden!

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4316

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4316. Dat in de historische innerlijke zin door ‘tot op deze dag’ wordt aangeduid dat zij altijd door zodanig zijn, staat vast uit de betekenis van ‘tot op deze dag’, namelijk waar dit in het Woord wordt vermeld, het altijddurende, nr. 2838.

Dat dit nageslacht vanaf de eerste tijden zodanig was, kan uit Jakobs zonen blijken; uit Ruben, dat ‘hij lag met Bilha, zijns vaders bijwijf’, (Genesis 35:22);

uit Simeon en Levi, ‘dat zij Hemor en Sichem doodden en alle mannen van hun stad en dat de overige zonen kwamen over de doorboorden en de stad plunderden’, (Genesis 34:1, 27-29);

daarom sprak Jakob, toen Israël, voordat hij stierf, het volgende over hen; over Ruben:

‘Gij zult de voortreffelijkste niet zijn, omdat gij uws vaders legerstede beklommen hebt; toen hebt gij u onwaardig gemaakt; hij heeft mijn bed beklommen’, (Genesis 49:3, 4);

en over Simeon en Levi:

‘In hun verborgenheid kome mijn ziel niet; met hun vergadering worde mijn heerlijkheid niet verenigd, omdat zij in hun toorn de man gedood hebben en in hun moedwil de os ontzenuwd hebben; vervloekt zij hun toorn, omdat hij heftig is en hun woede, omdat zij waar is; ik zal hen verdelen onder Jakob en ik zal hen verstrooien onder Israël’, (Genesis 49:5-7). Van welke aard Jehudah was, kan ook hieruit blijken, dat hij een Kanaänitische tot echtgenote nam, (Genesis 38:1, 2) en dit was toch tegen het gebod, zoals kan vaststaan uit Abrahams woorden tot de knecht die gezonden werd om Rebekka aan zijn zoon Izaäk uit te huwelijken, (Genesis 24:3, 6) en uit tal van plaatsen in het Woord; dat het derde deel van die natie uit deze stam is, namelijk uit zijn zoon Schelah, die van de Kanaänitische moeder was, (Genesis 38:11; 46:12; Numeri 26:20; 1 Kronieken 4:21, 22). En verder uit de schandelijke misdaad van hen en van de overige zonen van Jakob tegen Jozef, (Genesis 37:18). Van welke aard hun nakomelingen waren die in Egypte waren, blijkt uit wat daarvan wordt vermeld toen zij in de woestijn waren, waar zij zo vaak opstandig waren en daarna in het land Kanaän, waar zij zo vaak afgodendienaren werden; van welke aard zij tenslotte waren ten tijde van de Heer, werd eerder in nr. 4314 getoond. Hoedanig zij heden zijn, namelijk tegen de Heer, tegen de dingen die van de Kerk zijn en tegen de naastenliefde jegens de naaste en tegen elkaar onderling, is bekend. Hieruit kan vaststaan dat die natie altijd door zodanig is geweest; laat daarom niemand langer menen dat er bij hen enige Kerk is geweest, maar slechts het uitbeeldende van de Kerk; te minder dat zij boven de anderen uitverkoren zijn geweest.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Komentář

 

Mount Seir

  

'Seir,' as in Genesis 14:6, signifies self-love.

'The land of Seir' signifies in the highest sense celestial natural good of the Lord. It has this meaning because Mount Seir was the boundary of the land of Canaan on one side, as told in Joshua 11:16-17, and all the boundaries, rivers, mountains, and lands, represent the things which were extreme. They take on their representation from the land of Canaan between them, which represents the Lord's celestial kingdom, and in the highest sense, His divine human. The extremes, which are boundaries, are the things called natural levels, because the natural levels are where the spiritual and celestial levels terminate.

To arise and go forth out of Seir, as in Deuteronomy 33:2, signifies that the Lord would make the natural principle divine so that He could become light, or intelligence and wisdom, and so Jehovah, not only regarding His human rational mind, but also regarding His human natural level, which is why says, 'Jehovah arose from Seir,' and 'went forth from Seir.'

'Seir,' as in Genesis 33:14, signifies the conjunction of spiritual and celestial things in the natural level, that is, the truth of faith with the good of charity.

In Deuteronomy 33:2-3, Numbers 24:17-18, Judges 5:4-5, and Isaiah 21:11-12, 'Seir' signifies the good which truth is joined to on the natural level, and in the highest sense, good joined to truth in the Lord's divine natural.

'Mount Seir' denotes the human essence of the Lord.

(Odkazy: Arcana Coelestia 4384)