Bible

 

Genesis 31:52

Studie

       

52 Deze zelfde hoop zij getuige, en dit opgericht teken zij getuige, dat ik tot u voorbij deze hoop niet komen zal, en dat gij tot mij, voorbij deze hoop en dit opgericht teken, niet komen zult ten kwade!

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4205

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4205. Dat ik niet tot u voorbij deze hoop gaan zal en dat gij niet tot mij voorbij deze hoop en dit opgericht teken gaan zult, tot het boze; dat dit de grens betekent, hoeveel uit het goede kan invloeien, staat vast uit de betekenis van voorbijgaan, te weten invloeien; uit de betekenis van de hoop, namelijk het goede, waarover nr. 4192 en uit de betekenis van het opgericht teken, namelijk het ware, nrs. 3727, 3728, 4090;

en dat het ene en het andere, zowel de hoop als het opgericht teken tot teken of tot getuige waren, zie op die plaats; hier tot teken van de grens. Omdat over de verbinding wordt gehandeld, zo vloeit uit het verband voort, dat het in de innerlijke zin de grens is, hoeveel uit het goede kan invloeien. Dat de verbinding door het goede plaatsvindt en dat het goede invloeit overeenkomstig de opneming, werd eerder gezegd; de opneming van het goede is echter niet anders mogelijk dan overeenkomstig de ware dingen, want het zijn de ware dingen waarin het goede invloeit, want het goede is het werkende en het ware is het opnemende en daarom zijn alle ware dingen opnemende vaten, nr. 4166. Omdat het de ware dingen zijn waarin het goede invloeit, zijn het de ware dingen die de invloeiing van het goede begrenzen; dit wordt hier verstaan onder de grens, hoeveel uit het goede kan invloeien. Hoe het hiermee gesteld is, moet in het kort gezegd worden: de ware dingen bij de mens, welke en hoedanige het ook mogen zijn, gaan zijn geheugen binnen door de aandoening, dat wil zeggen, door een zekere verkwikking die van de liefde is; zonder een aandoening of zonder een verkwikking die van de liefde is, kan niets bij de mens binnenkomen, omdat daarin zijn leven is gelegen; de ware dingen die zijn binnengekomen, worden weer voortgebracht wanneer een eendere verkwikking terugkeert, tezamen met tal van andere die zich daarbij aangesloten of daarmee verbonden hebben en verder wordt ook, wanneer hetzelfde ware weer wordt voortgebracht door de mens zelf of door een ander, dan eveneens de aandoening of de verkwikking die van de liefde was toen het ware binnenkwam, op gelijke wijze opgewekt, want de verbonden dingen hangen samen. Hieruit kan vaststaan hoe het gesteld is met de aandoening van het ware; het ware dat met de aandoening van het goede is binnengekomen, wordt weer voortgebracht wanneer een eendere aandoening terugkeert en eveneens de aandoening, wanneer een eender ware terugkeert. Hieruit blijkt ook dat nooit enig ware met de echte aandoening ingeplant kan worden en innerlijk wortel kan schieten, tenzij de mens in het goede is; want de echte aandoening van het ware is vanuit het goede dat van de liefde tot de Heer en van de naastenliefde jegens de naaste is; dit goede vloeit in uit de Heer, maar het hecht zich niet vast dan alleen in ware dingen, want in de ware dingen is de herberg van het goede, want zij stemmen samen. Hieruit blijkt ook dat hoedanig de ware dingen zijn, zodanig de opneming van het goede is; de ware dingen bij de natiën die in wederzijdse naastenliefde hebben geleefd, zijn zodanig dat het uit de Heer invloeiende goede ook daarin geherbergd kan worden, maar zolang zij in de wereld leven niet op die wijze als bij de christenen die de ware dingen vanuit het Woord hebben en leven in de geestelijke naastenliefde daaruit, zie de nrs. 2589-2604.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl