Bible

 

Genesis 31:50

Studie

       

50 Zo gij mijn dochteren beledigt, en zo gij vrouwen neemt boven mijn dochteren, niemand is bij ons; zie toe, God zal getuige zijn tussen mij en tussen u!

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4166

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4166. Omdat gij al mijn vaten betast hebt, wat hebt gij gevonden van al de vaten van uw huis; dat dit betekent dat geen ware dingen de eigen dingen van hem waren geweest, maar alle gegeven, staat vast uit de betekenis van de vaten van uw huis, namelijk de eigen ware dingen; dat de vaten de ware dingen zijn zie de nrs. 3068, 3079, 3316, 3318;

vandaar blijkt duidelijk dat de ‘vaten des huizes’ de eigen ware dingen zijn; die betasten en niet vinden, wil zeggen dat die niet van hem waren, dus dat alle gegeven waren; hoe het hiermee gesteld is, zie nr. 4151.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 3316

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

3316. Dat de woorden ‘Jakob kookte een moes’ een verzameling van leerstellige dingen betekenen, blijkt uit de uitbeelding van Jakob, namelijk de leer van het natuurlijk ware, waarover nr. 3305, dus de leerstellige dingen die in de natuurlijke mens zijn; en uit de betekenis van het moes, namelijk een verzameling van dergelijke dingen; en dit koken wil zeggen bijeenbrengen, want in de oorspronkelijke taal is het een woord voor moes geëigend, alsof gezegd werd, dat hij een moes gemoesd had, dat wil zeggen, bijeengebracht. Het is de eerste staat van de verbinding van het goede en ware, die in dit en de volgende verzen tot aan het einde van dit hoofdstuk, beschreven wordt. De eerste staat van de mens die wederverwekt wordt, of bij wie het ware aan het goede verbonden wordt, bestaat hierin, dat vòòr alles in zijn natuurlijke mens of in zijn voorraadkamer, hetgeen men geheugen noemt, de leerstellige dingen van het ware bijeen worden gebracht, zonder enige ordening. De leerstellige dingen die daar dan zijn, kunnen vergeleken worden met een onverteerd en ongeordend samenraapsel, zeg maar, een soort chaos. Maar dit is met het doel, dat zij in orde gesteld zullen worden, want alles wat in orde wordt gesteld, is in het begin van dien aard, dit is het wat wordt aangeduid door het moes dat Jakob kookte, dat wil zeggen bijeengebracht. Deze dingen worden niet uit zichzelf in orde gebracht, maar door het goede dat daarin vloeit en voor zoveel en zodanig als het goede daarin werkt, brengt het deze dingen in orde. Wanneer het goede voor het eerst naar deze dingen verlangt en ze begeert, ten einde deze dingen met zichzelf te verbinden, verschijnt het onder de vorm van de aandoening van het ware; dit is het wat daarmee wordt aangeduid, dat Ezau tot Jakob zei: Laat mij, ik bid u, slorpen van het rode, dit rode. Deze dingen schijnen weliswaar ver van de letterlijke zin verwijderd, maar toch hebben, wanneer deze dingen door de mens gelezen worden en door hem naar de letterlijke zin begrepen worden, de engelen die dan bij hem zijn, in het geheel geen voorstelling van moes, noch van Jakob, noch van Ezau, noch van het rode, noch van slorpen van het rode, maar in plaats daarvan een geestelijke voorstelling, die geheel anders is en ver verwijderd van deze natuurlijke dingen; en in deze voorstelling, namelijk in de geestelijke, worden die natuurlijke dingen onmiddellijk veranderd. Zo is het ook gesteld met de overige dingen in het Woord; zo bijvoorbeeld nemen de engelen wanneer daarin van brood wordt gelezen, geen brood waar, maar terstond ontwaren zij in plaats van brood de hemelse liefde en de dingen die tot de hemelse liefde behoren, dat wil zeggen, tot de liefde tot de Heer; en wanneer er over wijn gelezen wordt in het Woord, worden zij geen wijn gewaar, maar in plaats van wijn de geestelijke liefde en wat tot deze liefde behoort, dat wil zeggen, de liefde jegens de naaste. Wanneer dus over moes of brij gelezen wordt, worden zij geen moes of brij gewaar, maar nog niet met het goede verbonden leerstellige dingen, dus de ongeordende massa daarvan. Hieruit kan de aard en hoedanigheid blijken van het denken en de innerlijke gewaarwording van de engelen en hoe ver het verwijderd is van het denken en de innerlijke gewaarwording van de mens. Indien de mens op dezelfde wijze dacht, wanneer hij in het heilige is, zoals tijdens het Heilig Avondmaal en in plaats van het brood de liefde van de Heer gewaarwerd en in plaats van de wijn de liefde jegens de naaste, zou hij in eenzelfde denken en in eenzelfde innerlijke gewaarwording zijn met de engelen, die dan dichter tot hem zouden naderen, totdat zij tenslotte hun gedachten zouden kunnen meedelen, maar alleen voor zoveel de mens tevens in het goede zou zijn. Dat moes of brij een verzameling betekent, kan ook blijken uit wat over de zonen van de profeten en over Elisa wordt gezegd in het Boek der Koningen:

‘Elisa kwam weder te Gigal en er was honger in het land en de zonen van de profeten zaten voor hem; en hij zei tot zijn knaap: Zet de grote pot aan en kook moes voor de zonen van de profeten; en er ging een uit in het veld om moeskruiden te lezen en hij vond een wijnstok des velds, en las daarvan kolokwinten des velds, zijn kleed vol, en kwam, en sneed ze in de moespot, want zij wisten niet; en zij schepten voor de mannen op om te eten, en het geschiedde, als zij aten van het moes, en zij riepen en zeiden: Man Gods, de dood is in de pot. En zij konden niet eten. En hij zei: Neemt meel; en hij wierp het in de pot; en hij zei: Schep voor het volk op; en zij aten en er was geen kwaad woord in de pot’, ( Koningen 4:38-41);

deze dingen betekenen in de innerlijke zin geheel iets anders dan in de zin van de letter, namelijk ‘de honger in het land’ de schaarste aan erkentenissen van het goede en ware, nr. 1460;

de ‘zonen der profeten’ degenen die onderwijzen, nr. 2534; het moes, een verzameling, vanuit wetenschappelijke dingen slecht geordend; het meel, het ware, dat uit het goede is of het geestelijke dat uit het hemelse is, nr. 2177; dus dat Elisa meel in de pot deed en er toen geen kwaad in was, betekent dat deze verzameling verbeterd werd door het geestelijk ware uit het Woord van de Heer, want Elisa beeldde de Heer uit ten aanzien van het Woord, nr. 2762. Zonder deze geestelijke zin zou het verhaal over het moes en de verandering door het meel, niet waardig geweest zijn, om in het allerheiligste Woord vermeld te worden. Het was ter wille van de uitbeelding van deze dingen, dat dit wonder plaatsvond, zoals ook de overige wonderen in het Woord, die alle in zich Goddelijke dingen verbergen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl