Bible

 

Genesis 31:35

Studie

       

35 En zij zeide tot haar vader: Dat de toorn niet ontsteke in mijns heren ogen, omdat ik voor uw aangezicht niet kan opstaan; want het gaat mij naar der vrouwen wijze; en hij doorzocht; maar hij vond de terafim niet.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4189

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4189. Nu, ga, laat ons een verbond maken, ik en gij; dat dit de verbinding betekent van het Goddelijk Natuurlijke met de goede dingen van de werken, waarin diegenen zijn die terzijde staan, of de natiën, staat vast uit de betekenis van het verbond, te weten de verbinding, waarover de nrs. 665, 666, 1023, 1038, 1864, 1996, 2003, 2021;

uit de uitbeelding van Laban hier, die ‘ik’ is en de goede dingen van de werken is, waarover hierna; en uit de uitbeelding van Jakob, die hier ‘gij’ is en het Goddelijk Natuurlijke is. Dat door Laban hier de goede dingen van de werken worden aangeduid, waarin degenen zijn die terzijde staan of de natiën, is hierdoor, dat Laban, omdat hij nu is gescheiden van Jakob, dat wil zeggen, het middellijk goede van het Goddelijk Goede van het natuurlijke, niet langer het middellijk goede kan uitbeelden; maar omdat het als middel van dienst is geweest, beeldt hij daarom enig goede uit en wel het goede terzijde of het zijdelings verwante goede; dat Laban voordat hij op deze wijze met Jakob verbonden was, het zijdelings verwante goede uitbeeldde, zie de nrs. 3612, 3665, 3778; dus het goede terzijde; van welke aard echter dat goede is, zal hierna worden gezegd. Met Laban is het evenzo gesteld als met Lot en Ismaël, zolang Lot met Abraham was, beeldde hij de Heer uit ten aanzien van de zinlijke uiterlijke mens, nrs. 1428, 1434, 1547, 1597, 1598, 1698; maar toen hij van Abraham gescheiden was, beeldde hij diegenen uit die in de uiterlijke eredienst zijn, maar wel in de naastenliefde, nrs. 2317, 2324, 2371, 2399;

en verder verscheidene staten van de Kerk achtereenvolgens, nrs. 2422, 2459. Ismaël eveneens; zolang hij met Abraham was, beeldde hij het eerste redelijke van de Heer uit, nrs. 1893, 1949-1951; maar daarna, toen hij gescheiden was, beeldde hij de degenen uit die geestelijk genoemd worden, nrs. 2078, 2691, 2699, 3263, 3268; zo is het ook met Laban gesteld; de oorzaak hiervan is de volgende, dat hoewel de scheiding heeft plaatsgevonden, de verbinding toch blijft voortduren, maar niet die welke er eerder was; vandaar komt het dat Laban hier en in wat nu volgt, de goede dingen van de werken uitbeeldt hoedanig die zijn bij hen die terzijde zijn, dat wil zeggen, bij de natiën; van de natiën wordt gezegd dat zij terzijde zijn of in het zijdelings verwante goede, omdat zij buiten de Kerk zijn; zij die binnen de Kerk in het goede en ware zijn, zijn niet terzijde, maar in de rechte lijn, want zij hebben het Woord en door het Woord rechtstreekse vergemeenschapping met de hemel en door de hemel met de Heer; niet echter de natiën, want deze hebben het Woord niet en zij kennen ook de Heer niet; vandaar wordt gezegd dat zij terzijde zijn; maar bedoeld worden de natiën die in de goede dingen van de werken zijn, dat wil zeggen, in de uiterlijke dingen waarin van binnen het goede van de naastenliefde is; dit is het wat de goede dingen van de werken wordt genoemd, niet echter de goede werken, want goede werken kunnen bestaan zonder de goede dingen van binnen, echter niet de goede dingen van de werken.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl