Bible

 

Genesis 28:15

Studie

       

15 En zie, Ik ben met u, en Ik zal u behoeden overal, waarheen gij trekken zult, en Ik zal u wederbrengen in dit land; want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik zal gedaan hebben, hetgeen Ik tot u gesproken heb.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 3712

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

3712. Dat de woorden ‘en Ik zal u wederbrengen tot deze aardbodem’ de verbinding betekenen met de Goddelijke Leer, blijkt uit de betekenis van wederbrengen, namelijk opnieuw verbinden; en uit de betekenis van de aardbodem, namelijk de leer van het goede en ware in de natuurlijke mens, waarover de nrs. 268, 566, 990; hier de Goddelijke Leer, want door het verblijf van Jakob bij Laban worden de middelen aangeduid die tussenbeide komen, waardoor de Heer Zijn Natuurlijke Goddelijk maakte; en door het wederbrengen of de terugkeer van Jakob naar het land Kanaän wordt het einde aangeduid van de middelen die tussenbeide kwamen, namelijk dat de Heer Zijn Natuurlijke Goddelijk had gemaakt. Zo wordt dus door de woorden ‘Ik zal u wederbrengen tot deze aardbodem’ de verbinding aangeduid met de Goddelijke Leer. De Goddelijke Leer is het Goddelijk Ware en het Goddelijk Ware is het gehele Woord van de Heer; de Goddelijke Leer zelf is het Woord in de hoogste zin, waarin enig en alleen over de Heer gehandeld wordt, daarvandaan is de Goddelijke Leer het Woord in de innerlijke zin, waarin gehandeld wordt over het rijk van de Heer in de hemelen en op aarde; de Goddelijke Leer is ook het Woord in de letterlijke zin, waarin gehandeld wordt over de dingen die in de wereld en op aarde zijn. En daar de letterlijke zin in zich de innerlijke zin bevat en deze de hoogste zin en de letterlijke zin geheel en al daarmee overeenstemt door middel van uitbeeldende en aanduidende dingen, is daarom ook de uit de letterlijke zin voortvloeiende leer Goddelijk. Aangezien Jakob het Goddelijk Natuurlijke van de Heer uitbeeldt, beeldt hij ook het Woord ten aanzien van de letterlijke zin uit, want dat de Heer het Woord is, dat wil zeggen, al het Goddelijk Ware, is bekend. Het is met het natuurlijke van het Woord niet anders gesteld dan met de letterlijke zin ervan, want deze is in betrekkelijke zin genomen een wolk – zie voorrede tot het 18de hoofdstuk – terwijl het met de redelijke of met het geestelijk innerlijke van het Woord, zo gesteld is als met de innerlijke zin; en daar de Heer het Woord is, kan men zeggen, dat de innerlijke zin werd uitgebeeld door Izaäk, maar de hoogste zin door Abraham. Hieruit blijkt duidelijk, wat de verbinding met de Goddelijke Leer is, wanneer het betrekking heeft op het Goddelijk Natuurlijke van de Heer, dat wordt uitgebeeld door Jakob. Het is zeker niet zo gesteld in de Heer met deze dingen, want alles is in Hem het Goddelijk Goede, maar niet het Goddelijk Ware, nog minder het Goddelijk Natuurlijk Ware; maar het Goddelijk Ware is het Goddelijk Goede, dat verschijnt in de hemel voor de engelen en op aarde voor de mensen en hoewel het een verschijning is, is het niettemin het Goddelijk Ware, omdat het van het Goddelijk Goede uitgaat, zoals het licht tot de zon behoort, omdat het van de zon uitgaat, nr. 3704.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2495

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

2495. GENESIS – TWINTIGSTE HOOFDSTUK

Dat er in het woord een innerlijke zin is, die niet in de letter verschijnt, is al eerder op vele plaatsen gezegd en aangetoond en van welke aard deze zin is, blijkt duidelijk uit hetgeen van het eerste hoofdstuk van Genesis tot hiertoe is uitgelegd; niettemin is het vergund hetzelfde nog eens te bevestigen, aangezien de weinigen die heden ten dage in het Woord geloven, toch niet weten, dat deze zin van dien aard is. De Heer beschrijft de ‘voleinding der eeuw’, dat wil zeggen de laatste tijd van de Kerk als volgt:

‘Terstond na de verdrukking in die dagen zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de krachten der hemelen zullen bewogen worden’, (Mattheüs 24:29; Markus 13:24) dat de zon hier niet de zon betekent, de maan niet de maan en ook niet de sterren de sterren, maar de zon de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste, de maan het geloof van de liefde en naastenliefde en de sterren de erkentenissen van het goede en ware, werd aangetoond in de nrs. 31, 32, 1053, 1521, 1529-1531, 2120, 2441; zo wordt door deze woorden van de Heer aangeduid dat er in de voleinding der eeuw of in de laatste tijd, geen liefde meer zal zijn en geen naastenliefde, dus geen geloof. Dat dit de zin is, blijkt duidelijk uit soortgelijke woorden van de Heer bij de profeten, zoals bij Jesaja:

‘Ziet, de dag van Jehovah komt, om het land te stellen tot verlating en Hij zal haar zondaars daaruit verdelgen; want de sterren der hemelen en haar gesternten zullen haar licht niet laten lichten; de zon zal verduisterd worden in haar opgang en de maan zal haar licht niet laten schijnen’, (Jesaja 13:9, 10) waar eveneens wordt gehandeld over de laatste tijd van de Kerk, of wat hetzelfde is, over de voleinding der eeuw.

Bij Joël:

‘Een dag van duisternis en donkerheid, een dag van wolk en dikke donkerheid; de aarde is beroerd voor Hem, de hemelen beefden; de zon en maan werden zwart en de sterren trokken haar glans in’, (Joël 2:2, 10) evenzo. Elders bij dezelfde:

‘De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, eer dat de grote en vreselijke dag van Jehovah komt’, (Joël 2:31) verder nog bij dezelfde:

‘De dag van Jehovah is nabij; de zon en maan zijn zwart geworden en de sterren hebben haar glans ingetrokken’, (Joël 3:14, 15).

Bij Ezechiël:

‘Wanneer Ik u zal uitblussen, zal Ik de hemelen bedekken en hun sterren zwart maken; Ik zal de zon met een wolk bedekken en de maan zal haar licht niet laten lichten, alle lichtende lichten in de hemelen zal Ik zwart maken en Ik zal een duisternis over uw land maken’, (Ezechiël 32:7, 8). Evenzo bij Johannes:

‘Ik zag, toen het het zesde zegel geopend had, en ziet, er werd een grote aardbeving en de zon werd zwart als een haren zak en de ganse maan werd als bloed en de sterren vielen op de aarde’, (Openbaring 6:12, 13).

Bij dezelfde:

‘De vierde engel heeft gebazuind, zodat het derde deel van de zon werd geslagen en het derde deel van de maan en het derde deel van de sterren en het derde deel ervan werd verduisterd’, (Openbaring 8:12). Uit deze plaatsen kan blijken, dat de woorden van de Heer bij de evangelisten iets dergelijks bevatten als de woorden van de Heer bij de profeten, namelijk, dat er in de laatste tijden geen naastenliefde of geloof zal zijn; en dat dit de innerlijke zin is, zoals ook nog blijkt bij Jesaja:

‘De maan zal schaamrood worden en de zon zal beschaamd worden, want Jehovah Zebaoth zal regeren op de berg Zion en in Jeruzalem’, (Jesaja 24:23) dat wil zeggen, dat het geloof, dat de maan is, schaamrood zal worden en de naastenliefde, die de zon is, beschaamd, omdat zij van dien aard zijn; van de maan en de zon kan niet gezegd worden dat zij schaamrood en beschaamd zullen worden; en bij Daniël:

‘De hoorn van de geitenbok groeide tegen het zuiden en tegen het oosten, en groeide tot aan het heir der hemelen, en hij wierp van het heir en van de sterren ter aarde neer en hij vertrad ze’, (Daniël 8:8, 10) waar het eenieder duidelijk kan zijn, dat het heir der hemelen niet een leger betekent, noch de sterren.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl