Bible

 

Genesis 23:9

Studie

       

9 Dat hij mij geve de spelonk van Machpela, die hij heeft, die in het einde van zijn akker is, dat hij dezelve mij om het volle geld geve, tot een erfbegrafenis in het midden van u.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2970

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

2970. Dat de woorden ‘dat in Machpelah was, dat voor Mamre was’ de hoedanigheid en de omvang van de wederverwekking betekenen, blijkt uit de betekenis van Machpelah, namelijk de wederverwekking door het ware, dat van het geloof is; en uit de betekenis van Mamre, te weten de hoedanigheid en omvang. Door Machpelah wordt, wanneer daaraan het woord spelonk wordt toegevoegd, of wanneer er gezegd wordt ‘de spelonk van Machpelah’ het geloof aangeduid, dat in het duister is, nr.2935; maar door Machpelah wordt wanneer het zonder het woord spelonk genoemd wordt en erna gezegd wordt, dat daar een veld en een spelonk is, de wederverwekking bedoeld; want door het veld en de spelonk wordt het goede en ware van het geloof aangeduid, waardoor de wederverwekking plaatsvindt. Bovendien was Machpelah een streek waarin ook een graf was, waardoor de wederverwekking wordt aangeduid, nr. 2916. Mamre echter – omdat het Hebron was, zoals in het volgende, 19de vers wordt gezegd en in Hebron, zoals in (Genesis 13:18) werd gezegd, betekent niets anders dan hoedanigheid en omvang; hier van de wederverwekking, wanneer er Machpelah aan wordt toegevoegd; en van de Kerk, wanneer er Hebron aan wordt toegevoegd; en ook van de innerlijke gewaarwording wanneer er een eikenbos aan wordt toegevoegd, zoals in nr. 1616. Zo is dus Mamre alleen de bepaling van de staat van iets, want het was de plaats waar Abraham woonde, (Genesis 13:18) en waar Izaäk woonde en waarheen Jakob kwam, (Genesis 35:27).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Bible

 

2 Koningen 23:16-18

Studie

      

16 En als Josia zich omkeerde, zag hij de graven, die daar op den berg waren, en zond henen, en nam de beenderen uit de graven, en verbrandde ze op dat altaar, en verontreinigde dat; naar het woord des HEEREN, dat de man Gods uitgeroepen had, die deze woorden uitriep.

17 Verder zeide hij: Wat is dat voor een grafteken, dat ik zie? En de lieden der stad zeiden tot hem: Het is het graf van den man Gods, die uit Juda kwam, en deze dingen, die gij tegen dit altaar van Beth-El gedaan hebt, uitgeroepen heeft.

18 En hij zeide: Laat hem liggen, dat niemand zijn beenderen verroere. Zo bevrijdden zij zijn beenderen, met de beenderen van den profeet, die uit Samaria gekomen was.