Bible

 

Genesis 19:35

Studie

       

35 En zij gaven haar vader ook dien nacht wijn te drinken, en de jongste stond op, en lag bij hem. En hij werd het niet gewaar in haar nederliggen, noch in haar opstaan.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2401

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

2401. Dat de woorden ‘en zei: Maakt u op, gaat uit deze plaats’ betekenen, dat zij niet in de staat van het boze zouden blijven, blijkt uit de betekenis van zich opmaken en uitgaan en verder van de plaats. Zich opmaken leest men vaak in het Woord, maar er wordt weinig over gedacht, wat het verder betekent, daar het tot de vertrouwde uitdrukkingen behoort, maar in de innerlijke zin sluit het verheffing in, zoals hier van het boze tot het goede, want het gemoed wordt verheven wanneer het van het boze wijkt, nr. 2388. Uitgaan is wijken of niet blijven; de plaats is echter de staat van het boze, nr. 2393; hieruit blijkt duidelijk, dat het dit betekent. Van welke aard diegenen zijn die in erkentenissen van het ware zijn, maar tevens in een leven van het boze, is herhaalde malen eerder gezegd, namelijk dat zij, zolang zij in een leven van het boze zijn, niets geloven, want het boze willen en vandaar doen en met het geloof het ware erkennen, is nooit mogelijk. Hieruit blijkt ook duidelijk dat een mens niet behouden kan worden door het ware, ja zelfs het goede te denken en te spreken, terwijl hij niets anders wil en vanuit zijn willen niets anders doet dan het boze. Het is het willen zelf van de mens dat na de dood leeft, niet zozeer zijn denken, behalve dan hetgeen uit zijn willen voortvloeit. Wanneer dus de mens zo is, als zijn willen is, kan het duidelijk zijn, wat hij denken kan over de waarheden van het geloof die hij in zich opnam en ja zelfs, onderwees, aangezien deze hem verdoemen. Hij is er dan zo ver van verwijderd, om uit deze waarheden te denken, dat hij er een afkeer van heeft, ja zelfs, wanneer hem wordt toegestaan het te doen, lastert hij ze, zoals de duivels bende dit doet. Zij die niet onderricht zijn over het leven na de dood kunnen van mening zijn, dat zij dan het geloof gemakkelijk kunnen ontvangen, wanneer zij zien dat de Heer de gehele hemel regeert en wanneer zij horen dat de hemel daarin bestaat, Hem lief te hebben en de naaste; maar het is er zo ver van af, dat de bozen het geloof zouden kunnen ontvangen, dat wil zeggen, vanuit het willen dit geloven, als de hel verwijderd is van de hemel; want zij zijn geheel en al in het boze en vandaar in het valse. Uit hun nadering of tegenwoordigheid alleen al, wordt gekend en waargenomen, dat zij tegen de Heer zijn en tegen de naaste, dus tegen het goede en vandaar tegen het ware; het is een misdadige sfeer, die uitwasemt van het leven van hun wil en van het daaruit voortvloeiende denken, nrs. 1048, 1053, 1316, 1504. Indien het mogelijk was dat men in het andere leven door onderricht alleen zou geloven en goed worden, zou er niet één in de hel zijn, want de Heer wil allen, hoevelen het er ook zijn, tot zich in de hemel heffen, want Zijn Barmhartigheid is oneindig, want dit is de Goddelijke Barmhartigheid zelf, en wel jegens het gehele menselijke geslacht, dus zowel jegens de boze als de jegens goede mens.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1316

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1316. Dat de woorden ‘ziet, zij zijn eenzelfde volk, en hun allen is eenzelfde lip’ betekenen, dat allen het ware van het geloof en één leer hadden gehad, blijkt uit de betekenis van het volk, wat het ware van het geloof is. Dat het volk het ware van het geloof betekent, dat wil zeggen, hen die in het ware van het geloof zijn, is al eerder aangetoond in nr. 1259, en dat de lip de leer van het geloof betekent, is hierboven bij vers 1 aangetoond. Eenzelfde volk en eenzelfde lip wordt gezegd, wanneer allen het algemeen welzijn van de samenleving tot einddoel hebben, het algemeen welzijn van de Kerk, en het rijk van de Heer, want zo is in het einddoel de Heer, in Wie allen één zijn; heeft men echter het eigen welzijn tot einddoel, dan kan de Heer nooit aanwezig zijn, het eigene van de mens zelf vervreemdt zich van de Heer, want zo buigt en draait hij het algemeen welzijn van de samenleving, en zelfs dat van de Kerk, ja zelfs het rijk van de Heer naar zich toe, in die mate, dat het als het ware alleen voor hemzelf bestaat; zo onttrekt hij aan de Heer wat Hem toebehoort, en stelt zich op Zijn plaats. Wanneer dit bij de mens regeert, zetelt hetzelfde in elke gedachte van hem, ja zelfs in de kleinste delen van de gedachte; wat bij de mens overheerst, gedraagt zich zo; dit treedt in het leven van het lichaam niet zo duidelijk aan de dag, als in het andere leven. Wat bij hem overheerst openbaart zich door een zekere sfeer, welke door allen, die hem omringen, wordt waargenomen, en deze sfeer is van dien aard, omdat zij uitwasemt van elke bijzonderheid, die bij hem is. De zijn sfeer, die in elk ding zichzelf op het oog heeft, eigent zich alles toe en, zoals men daar zegt, slorpt alles op, wat hem gunstig is, dus alle genot van de geesten rondom hem, en vernietigt alle vrijheid bij hen; daarom kan het niet anders gebeuren, dan dat zo iemand wordt uitgestoten. Wanneer er echter één volk en eenzelfde lip is, dat wil zeggen, wanneer het algemeen welzijn van allen beoogd wordt, dan eigent zich nooit de een het genot van de ander toe, noch vernietigt hij de vrijheid van de ander, maar bevordert en vermeerdert het, zoveel hij kan, vandaar dat de hemelse gezelschappen als het ware één zijn, en dit enkel en alleen door de wederkerige liefde van de Heer; op dezelfde wijze is het in de Kerk gesteld.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl