Bible

 

Genesis 19:31

Studie

       

31 Toen zeide de eerstgeborene tot de jongste: Onze vader is oud, en er is geen man in dit land, om tot ons in te gaan, naar de wijze der ganse aarde.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2401

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

2401. Dat de woorden ‘en zei: Maakt u op, gaat uit deze plaats’ betekenen, dat zij niet in de staat van het boze zouden blijven, blijkt uit de betekenis van zich opmaken en uitgaan en verder van de plaats. Zich opmaken leest men vaak in het Woord, maar er wordt weinig over gedacht, wat het verder betekent, daar het tot de vertrouwde uitdrukkingen behoort, maar in de innerlijke zin sluit het verheffing in, zoals hier van het boze tot het goede, want het gemoed wordt verheven wanneer het van het boze wijkt, nr. 2388. Uitgaan is wijken of niet blijven; de plaats is echter de staat van het boze, nr. 2393; hieruit blijkt duidelijk, dat het dit betekent. Van welke aard diegenen zijn die in erkentenissen van het ware zijn, maar tevens in een leven van het boze, is herhaalde malen eerder gezegd, namelijk dat zij, zolang zij in een leven van het boze zijn, niets geloven, want het boze willen en vandaar doen en met het geloof het ware erkennen, is nooit mogelijk. Hieruit blijkt ook duidelijk dat een mens niet behouden kan worden door het ware, ja zelfs het goede te denken en te spreken, terwijl hij niets anders wil en vanuit zijn willen niets anders doet dan het boze. Het is het willen zelf van de mens dat na de dood leeft, niet zozeer zijn denken, behalve dan hetgeen uit zijn willen voortvloeit. Wanneer dus de mens zo is, als zijn willen is, kan het duidelijk zijn, wat hij denken kan over de waarheden van het geloof die hij in zich opnam en ja zelfs, onderwees, aangezien deze hem verdoemen. Hij is er dan zo ver van verwijderd, om uit deze waarheden te denken, dat hij er een afkeer van heeft, ja zelfs, wanneer hem wordt toegestaan het te doen, lastert hij ze, zoals de duivels bende dit doet. Zij die niet onderricht zijn over het leven na de dood kunnen van mening zijn, dat zij dan het geloof gemakkelijk kunnen ontvangen, wanneer zij zien dat de Heer de gehele hemel regeert en wanneer zij horen dat de hemel daarin bestaat, Hem lief te hebben en de naaste; maar het is er zo ver van af, dat de bozen het geloof zouden kunnen ontvangen, dat wil zeggen, vanuit het willen dit geloven, als de hel verwijderd is van de hemel; want zij zijn geheel en al in het boze en vandaar in het valse. Uit hun nadering of tegenwoordigheid alleen al, wordt gekend en waargenomen, dat zij tegen de Heer zijn en tegen de naaste, dus tegen het goede en vandaar tegen het ware; het is een misdadige sfeer, die uitwasemt van het leven van hun wil en van het daaruit voortvloeiende denken, nrs. 1048, 1053, 1316, 1504. Indien het mogelijk was dat men in het andere leven door onderricht alleen zou geloven en goed worden, zou er niet één in de hel zijn, want de Heer wil allen, hoevelen het er ook zijn, tot zich in de hemel heffen, want Zijn Barmhartigheid is oneindig, want dit is de Goddelijke Barmhartigheid zelf, en wel jegens het gehele menselijke geslacht, dus zowel jegens de boze als de jegens goede mens.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2388

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

2388. Dat de woorden ‘Wie hebt gij hier nog meer; een schoonzoon en uw zonen en uw dochters en allen die gij hebt in de stad, breng uit deze plaats’ betekenen dat allen die in het goede van de naastenliefde zijn en alle dingen die hiertoe behoren, behouden zullen worden, ook zij die in het ware van het geloof zijn, wanneer zij van het boze terugtreden, blijkt uit de betekenis van de schoonzonen, zonen en dochters, van de stad en van de plaats, waarover in hetgeen volgt. Dat zij die in het ware van het geloof zijn, wanneer zij van het boze terugtreden, behouden worden, daarmee is het als volgt gesteld: de waarheden van het geloof zijn de ontvangende vaten zelf van het goede, nrs. 1900, 2063, 2261, 2269 en zij ontvangen het goede voor zoveel de mens van het boze terugtreedt, want het goede vloeit voortdurend in van de Heer, maar het is het boze van het leven dat verhindert dat het ontvangen wordt in de waarheden, die bij de mens zijn in zijn geheugen of in zijn wetenschap. Voor zoveel daarom de mens van het boze terugtreedt, treedt het goede binnen en past zich bij zijn waarheden aan; dan wordt het ware van het geloof bij hem het goede van het geloof. De mens kan weliswaar het ware weten en het ook erkennen onder de aandrang van een bepaalde wereldse oorzaak, ja zelfs overreed worden dat het waar is, maar toch leeft dit ware niet, zolang hij in een leven van het boze is. Want zo’n mens is al een boom, waaraan bladeren zijn maar geen vrucht; en dit ware is als het licht waarin geen warmte is, zoals in de wintertijd, wanneer niets groeit. Wanneer er daarentegen warmte in is, wordt het licht als dat in de lentetijd, wanneer alles groeit. In het Woord wordt het ware met licht vergeleken en licht genoemd; maar de liefde wordt met de warmte vergeleken en ook geestelijke warmte genoemd. In het andere leven openbaart zich het ware ook door licht, het goede echter door warmte; maar het ware zonder het goede door een koud licht, maar het ware met het goede door een licht, gelijk aan dat van de lente. Hieruit blijkt, wat het ware van het geloof zonder het goede van de naastenliefde is. Hierdoor komt het dat de schoonzonen en zonen waarmee dergelijke waarheden worden aangeduid, niet behouden werden, maar alleen Loth met zijn dochters. Daar hier gezegd wordt, dat ook zij die in het ware van het geloof zijn, wanneer zij van het boze terugtreden, behouden worden, moet men weten, dat het diegenen zijn die het geloof belijden en in het geheel niet denken aan de naastenliefde, omdat zij zo onderwezen zijn en dat zij niet weten wat naastenliefde is, in de mening dat de naaste in het algemeen iedereen is zonder enig onderscheid en toch leven deze mensen in een leven van liefde jegens de naaste, daar zij in een leven van het goede zijn; het schaadt dezen in het geheel niet dat zij het geloof belijden met al wat er verder bij komt, want in hun geloof is de naastenliefde, daar deze al het goede van het leven betekent in het algemeen en in het bijzonder; wat dus naastenliefde is en wat de naaste, zal door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, gezegd worden in hetgeen volgt.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl