Bible

 

Genesis 19:22

Studie

       

22 Haast, behoud u derwaarts; want Ik zal niets kunnen doen, totdat gij daarhenen ingekomen zijt. Daarom noemde men den naam dezer stad Zoar.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2388

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

2388. Dat de woorden ‘Wie hebt gij hier nog meer; een schoonzoon en uw zonen en uw dochters en allen die gij hebt in de stad, breng uit deze plaats’ betekenen dat allen die in het goede van de naastenliefde zijn en alle dingen die hiertoe behoren, behouden zullen worden, ook zij die in het ware van het geloof zijn, wanneer zij van het boze terugtreden, blijkt uit de betekenis van de schoonzonen, zonen en dochters, van de stad en van de plaats, waarover in hetgeen volgt. Dat zij die in het ware van het geloof zijn, wanneer zij van het boze terugtreden, behouden worden, daarmee is het als volgt gesteld: de waarheden van het geloof zijn de ontvangende vaten zelf van het goede, nrs. 1900, 2063, 2261, 2269 en zij ontvangen het goede voor zoveel de mens van het boze terugtreedt, want het goede vloeit voortdurend in van de Heer, maar het is het boze van het leven dat verhindert dat het ontvangen wordt in de waarheden, die bij de mens zijn in zijn geheugen of in zijn wetenschap. Voor zoveel daarom de mens van het boze terugtreedt, treedt het goede binnen en past zich bij zijn waarheden aan; dan wordt het ware van het geloof bij hem het goede van het geloof. De mens kan weliswaar het ware weten en het ook erkennen onder de aandrang van een bepaalde wereldse oorzaak, ja zelfs overreed worden dat het waar is, maar toch leeft dit ware niet, zolang hij in een leven van het boze is. Want zo’n mens is al een boom, waaraan bladeren zijn maar geen vrucht; en dit ware is als het licht waarin geen warmte is, zoals in de wintertijd, wanneer niets groeit. Wanneer er daarentegen warmte in is, wordt het licht als dat in de lentetijd, wanneer alles groeit. In het Woord wordt het ware met licht vergeleken en licht genoemd; maar de liefde wordt met de warmte vergeleken en ook geestelijke warmte genoemd. In het andere leven openbaart zich het ware ook door licht, het goede echter door warmte; maar het ware zonder het goede door een koud licht, maar het ware met het goede door een licht, gelijk aan dat van de lente. Hieruit blijkt, wat het ware van het geloof zonder het goede van de naastenliefde is. Hierdoor komt het dat de schoonzonen en zonen waarmee dergelijke waarheden worden aangeduid, niet behouden werden, maar alleen Loth met zijn dochters. Daar hier gezegd wordt, dat ook zij die in het ware van het geloof zijn, wanneer zij van het boze terugtreden, behouden worden, moet men weten, dat het diegenen zijn die het geloof belijden en in het geheel niet denken aan de naastenliefde, omdat zij zo onderwezen zijn en dat zij niet weten wat naastenliefde is, in de mening dat de naaste in het algemeen iedereen is zonder enig onderscheid en toch leven deze mensen in een leven van liefde jegens de naaste, daar zij in een leven van het goede zijn; het schaadt dezen in het geheel niet dat zij het geloof belijden met al wat er verder bij komt, want in hun geloof is de naastenliefde, daar deze al het goede van het leven betekent in het algemeen en in het bijzonder; wat dus naastenliefde is en wat de naaste, zal door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, gezegd worden in hetgeen volgt.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2063

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

2063. Dat de woorden ‘zult gij niet noemen met haar naam Sarai, want Sarah zal haar naam zijn’ betekent, dat Hij het menselijke zal afleggen en het Goddelijke zal aantrekken, blijkt uit hetgeen eerder bij vers 5 is gezegd over Abraham, waar deze woorden staan ‘uw naam zal niet meer genoemd worden Abram, en uw naam zal wezen Abraham’ waardoor hetzelfde is aangeduid, dat Hij het menselijke zal afleggen en het Goddelijke aantrekken, waarover in nr. 2009; want de Letter H, die aan de naam Sarah werd toegevoegd, is uit de naam van Jehovah genomen, opdat Sarah evenals Abraham, het Goddelijke van de Heer zou uitbeelden, namelijk het Goddelijk huwelijk van het goede met het ware in de Heer: Abraham het Goddelijk Goede en Sarah het Goddelijk Ware, waaruit het Goddelijk Redelijke geboren zou worden, dat Izaäk is. Het Goddelijke goede dat de liefde is en met betrekking tot het gehele menselijke geslacht de barmhartigheid, was het Binnenste van de Heer, dat wil zeggen, Jehovah die het Goede zelf is; dit wordt uitgebeeld door Abraham. Het ware dat met het Goddelijke goede verbonden moest worden, is uitgebeeld door Sarai, en nadat dit ook Goddelijk is geworden, wordt het uitgebeeld door Sarah, want de Heer is geleidelijk voortgeschreden tot de vereniging met Jehovah, zoals eerder herhaaldelijk is gezegd. Het door Sarai uitgebeelde ware was nog niet Goddelijk, toen het nog niet zo met het goede verenigd was, dat het ware van het goede uitging; maar toen het zo met het goede verbonden was, dat het van het goede uitging, was het Goddelijk, en het ware zelf was toen ook het goede, omdat dit het ware van het goede was; iets anders is het ware dat naar het goede streeft om met het goede verenigd te worden, en iets anders is het ware, dat zo met het goede verenigd is, dat het geheel en al uit het goede voortkomt. Het ware dat naar het goede streeft, daaraan kleeft nog iets menselijks, maar het ware dat geheel en al met het goede verenigd is, legt alles wat menselijk is af en trekt het Goddelijke aan. Dit kan, als eerder, door iets dergelijks bij de mens worden toegelicht: wanneer de mens wordt wedergeboren, dat wil zeggen, wanneer hij met de Heer moet worden verbonden, gaat hij tot de verbinding voort door het ware, dat wil zeggen, door de waarheden van het geloof; want niemand kan worden wedergeboren dan alleen door erkentenissen van het geloof, welke de waarheden zijn, waarmee hij tot de verbinding voortgaat. De Heer komt deze waarheden tegemoet door het goede, dat wil zeggen, door de naastenliefde, en Hij voegt haar naar de erkentenissen van het geloof, dat wil zeggen, naar zijn waarheden; want alle waarheden zijn opnemende vaten van het goede, daarom, hoe echter de waarheden zijn en hoe meer die vermenigvuldigd worden, des te meer wordt het goede gelegenheid gegeven deze waarheden als vaten op te nemen en ze in orde te stellen en tenslotte zich te openbaren, totdat zij tenslotte niet als waarheden verschijnen dan voor zoveel het goede er doorheen schijnt; zo wordt het ware, hemels geestelijk. Daar de Heer alleen tegenwoordig is in het goede, dat alleen tot de naastenliefde behoort, wordt de mens zo met de Heer verbonden en door het goede, dat wil zeggen door de naastenliefde, met een geweten begiftigd, waaruit hij daarna het ware denkt en het rechte doet, maar dat geweten is overeenkomstig de waarheden en het rechte, waarbij het goede of de naastenliefde wordt aangepast.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl