20
En aangaande Ismael heb Ik u verhoord; zie, Ik heb hem gezegend, en zal hem vruchtbaar maken, en hem gans zeer vermenigvuldigen; twaalf vorsten zal hij gewinnen, en Ik zal hem tot een groot volk stellen;
20
En aangaande Ismael heb Ik u verhoord; zie, Ik heb hem gezegend, en zal hem vruchtbaar maken, en hem gans zeer vermenigvuldigen; twaalf vorsten zal hij gewinnen, en Ik zal hem tot een groot volk stellen;
2087. Dat de woorden ‘aangaande Ismaël heb Ik u verhoord’ hen betekenen die uit het ware redelijk zijn, dat zij behouden zullen worden, blijkt uit de uitbeelding van Ismaël hier, namelijk diegenen die uit het ware redelijk zijn of de geestelijke mensen, waarover eerder in nr. 2078, en dat zij behouden zullen worden, uit de betekenis van ‘u verhoren’, zoals zonder verklaring duidelijk kan zijn.