Bible

 

Genesis 15

Studie

   

1 Na deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram! Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot.

2 Toen zeide Abram: Heere, Heere! wat zult Gij mij geven, daar ik zonder kinderen heenga en de bezorger van mijn huis is deze Damaskener Eliezer?

3 Voorts zeide Abram: Zie, mij hebt Gij geen zaad gegeven, en zie, de zoon van mijn huis zal mijn erfgenaam zijn!

4 En ziet, het woord des HEEREN was tot hem, zeggende: Deze zal uw erfgenaam niet zijn; maar die uit uw lijf voortkomen zal, die zal uw erfgenaam zijn.

5 Toen leidde Hij hem uit naar buiten, en zeide: Zie nu op naar den hemel, en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn!

6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid.

7 Voorts zeide Hij tot hem: Ik ben de HEERE, Die u uitgeleid heb uit Ur der Chaldeen, om u dit land te geven, om dat erfelijk te bezitten.

8 En hij zeide: Heere, Heere! waarbij zal ik weten, dat ik het erfelijk bezitten zal?

9 En Hij zeide tot hem: Neem Mij een driejarige vaars, en een driejarige geit, en een driejarige ram, en een tortelduif, en een jonge duif.

10 En hij bracht Hem deze alle, en hij deelde ze middendoor, en hij legde elks deel tegen het andere over; maar het gevogelte deelde hij niet.

11 En het wild gevogelte kwam neder op het aas; maar Abram joeg het weg.

12 En het geschiedde, als de zon was aan het ondergaan, zo viel een diepe slaap op Abram; en ziet, een schrik, en grote duisternis viel op hem.

13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren.

14 Doch Ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij uittrekken met grote have.

15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden ouderdom begraven worden.

16 En het vierde geslacht zal herwaarts wederkeren; want de ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet volkomen.

17 En het geschiedde, dat de zon onderging en het duister werd, en ziet, daar was een rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken doorging.

18 Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath:

19 Den Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet,

20 En den Hethiet, en den Fereziet, en de Refaieten,

21 En den Amoriet, en den Kanaaniet, en den Girgaziet, en den Jebusiet.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1964

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1964. Dat de woorden ‘toen Hagar Jischmaël aan Abram baarde’ betekenen, toen het leven van de neiging tot de wetenschappen het redelijke baarde, blijkt uit de betekenis van Hagar, namelijk het leven van de neiging tot de wetenschappen; en uit de betekenis van Ismaël, namelijk het eerst ontvangen redelijke, waarover eerder is gehandeld. Daar in dit hoofdstuk over het redelijke van de mens gehandeld wordt en beschreven wordt van welke aard dit is, wanneer alleen maar de waarheden het uitmaken en van welke aard de goedheden en de waarheden uit de goedheden, het uitmaken, dan moet men weten dat het redelijke nooit ontvangen of geboren of gevormd kan worden zonder wetenschappelijke en erkentenissen; maar de wetenschappelijke dingen en erkentenissen moeten een nut ten doel hebben, en wanneer zij een nut ten doel hebben, hebben zij het leven ten doel, want alle leven behoort bij het betrachten van nutten, daar alle leven tot de einddoelen behoort. Wanneer zij niet ter wille van het leven van het betrachten van nutten worden aangeleerd, zijn zij niet van enige waarde; zij zijn immers niet van enig nut. Door deze dingen alleen, door de wetenschappelijke dingen en de erkentenissen zonder het leven van het betrachten van nutten, wordt het redelijke, zoals het beschreven is, zoals een woudezel, nors, twistziek, met een verschrompeld en dor leven, ten gevolge van een soort verlustiging in het met de eigenliefde bevlekte ware; wanneer zij daarentegen nut beogen, ontvangen zij het leven uit het betrachten van de nutten, maar een leven overeenkomstig het nut. Zij die zich erkentenissen verwerven om in het geloof van de liefde vervolmaakt te worden – want het ware en eigenlijke geloof is de liefde in de Heer en jegens de naaste – zijn in het nut van alle nutsbetrachting, en ontvangen van de Heer het geestelijke en hemelse leven, en wanneer zij in dit leven zijn, zijn zij in het vermogen om alles gewaar te worden wat tot het rijk van de Heer behoort. In dit leven zijn alle engelen, en daar zij in dit leven zijn, zijn zij in het inzicht zelf en in de wijsheid zelf.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Bible

 

Genesis 32:31

Studie

       

31 En de zon rees hem op, als hij door Pniel gegaan was; en hij was hinkende aan zijn heup.