14
En de HEERE zeide tot Abram, nadat Lot van hem gescheiden was: Hef uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt noordwaarts en zuidwaarts, en oostwaarts en westwaarts.
14
En de HEERE zeide tot Abram, nadat Lot van hem gescheiden was: Hef uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt noordwaarts en zuidwaarts, en oostwaarts en westwaarts.
1604. Dat de woorden ‘hef, Ik bid u, uw ogen op en zie van de plaats waar gij zijt’ de staat betekenen, waarin de Heer toen was, blijkt uit de betekenis van ‘de ogen opheffen en zien’ wat betekent verlicht worden en gewaarworden, waarover eerder bij vers 10 is gehandeld; en uit de betekenis van de plaats in de innerlijke zijn, wat de staat betekent; dat de plaats niets anders is dan de staat, is in de nrs. 1274, 1376, 1377, 1378, 1379 aangetoond.