Bible

 

Genesis 12:15

Studie

       

15 Ook zagen haar de vorsten van Farao, en prezen haar bij Farao; en die vrouw werd weggenomen naar het huis van Farao.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1450

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1450. Dat de woorden’ Hij brak op van daar naar de berg tegen het oosten van Bethel’ de vierde staat van de Heer als knaap betekenen, kan blijken uit wat voorafgaat, verder uit wat volgt, dus ook uit de orde zelf. Het lag in de orde, dat de Heer in de eerste plaats van Zijn kindsheid af vervuld zou worden van de dingen van de hemelse liefde. De dingen van de hemelse liefde zijn de liefde jegens Jehovah en de liefde jegens de naaste, en daarin de onschuld zelf; hieruit vloeien alle dingen tot in elke bijzonderheid voort als uit de bronnen zelf van het leven, want alle andere dingen zijn daar alleen van afgeleid. De hemelse dingen worden de mens voornamelijk in de staat van zijn kindsheid tot aan de knapenjaren ingegeven, en wel zonder erkentenissen; want zij vloeien van de Heer in en bewegen de mens, nog voordat hij weet wat liefde en wat neiging is, zoals men kan zien bij de staat van de kinderen, en daarna bij de staat van de eerste jeugdjaren. Dit zijn de overblijfselen van de mens, waarover herhaaldelijk gehandeld is, en welke door de Heer ingegeven en weggelegd worden ten behoeve van zijn volgend leven; men zie daarover de nrs. 468, 530, 560, 561, 660, 661. Omdat de Heer op dezelfde manier als een ander mens geboren is, werd Hij ook overeenkomstig de orde in de hemelse dingen binnengeleid, en wel bij graden van Zijn kindsheid tot de knapenjaren en daarna in erkentenissen. Hoe het met deze dingen bij Hem gesteld was, wordt in dit vers beschreven, en in de volgende verzen uitgebeeld door Abrams vreemdelingschap in Egypte.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 661

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

661. Dat de woorden:

‘Om alle vlees, waarin een geest van leven is van onder de hemelen te verderven’ betekenen, dat het gehele nageslacht van de Oudste Kerk zich te gronde richtte, blijkt uit dit alles, en verder uit de eerdere beschrijving van hen, namelijk, hoe zij zich langzamerhand van de ouders door overerving zo’n gemoed hadden eigen gemaakt, dat zij meer dan anderen doortrokken waren van zulke afschuwelijke zelfoverredingen; hoofdzakelijk doordat zij de leringen van het geloof, welke zij bij zich hadden, in hun begeerten dompelden, waarna zij tot die staat vervielen. Anders is het gesteld met hen, die geen leringen van het geloof hebben, maar in volslagen onwetendheid leven; dezen kunnen niet op dergelijke wijze handelen, dus niet het heilige ontwijden, en zo de weg voor de overblijfselen afsluiten, en zodoende niet de engelen van de Heer van zich wegdrijven. De overblijfselen zijn, als gezegd, alles wat van de onschuld, alles wat van de naastenliefde, alles wat van de barmhartigheid en alles wat van de waarheid van het geloof is, hetgeen de mens van kindsbeen af door de Heer gekregen en geleerd heeft; al deze dingen en elk in het bijzonder worden opgeborgen, en wanneer de mens ze niet bezat, zou er geen enkele onschuld, naastenliefde en barmhartigheid in zijn denken en handelen kunnen liggen en vandaar niets goeds en waars; om die reden zou hij erger zijn dan de wilde dieren. Op dezelfde wijze wanneer hij dergelijke overblijfselen had, maar door vuige begeerten en afschuwelijke zelfoverredingen van het valse hun de weg ging versperren, zodat zij niet konden werken; van dien aard waren de mensen vóór de vloed, die zichzelf te gronde richten en die verstaan worden onder ‘alle vlees waarin een geest van leven is van onder de hemelen’. Zoals eerder is aangetoond, betekent vlees de mens in het algemeen en de lichamelijke in het bijzonder; geest van leven, alle leven in het algemeen, maar eigenlijk het leven van degenen, die wedergeboren waren, dus hier het laatste nageslacht van de Oudste Kerk; hoewel in hen geen leven van het geloof meer over was, wordt hier toch, omdat zij van de ouders enige zaden daarvan hadden overgenomen, die zij verstikt hadden, van geest van leven gesproken, of van een adem van de geest van leven in zijn neusgaten, zoals in het volgende, zevende hoofdstuk, vers 22. Vlees onder de hemelen, betekent, wat louter lichamelijk is; de hemelen zijn de dingen van het verstand van het ware en de dingen van de wil van het goede; wanneer deze van het lichamelijke zijn afgescheiden, kan de mens niet meer leven. Wat de mens staande houdt is zijn verbinding met de hemel, dat wil zeggen: door middel van de hemel met de Heer.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl