Bible

 

Ezechiël 9:8

Studie

       

8 Het geschiedde nu, als zij hen geslagen hadden, en ik overgebleven was, dat ik op mijn aangezicht viel, en riep, en zeide: Ach, Heere Heere, zult Gij al het overblijfsel van Israel verderven, met Uw grimmigheid uit te gieten over Jeruzalem?

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9125

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9125. Indien in de doorgraving een dief zal gegrepen zijn; dat dit betekent indien het niet verschijnt dat het goede of het ware wordt weggenomen, staat vast uit de betekenis van de doorgraving, namelijk de volvoering van het boze in het verborgene; en wanneer het van een dief wordt gezegd, dan is het de wegneming van het goede of het ware door het valse vanuit het boze zodat het niet verschijnt, waarover hierna; en uit de betekenis van de dief, namelijk hij die het goede en het ware wegneemt, nrs. 5135, 8906, 9018, 9020; en in de abstracte zin, het weggenomen ware of goede.

In de abstracte zin wordt gezegd, omdat de engelen, die in de innerlijke zin van het Woord zijn, los van personen denken, nrs. 5225, 5287, 5434, 8343, 8985, 9007; het Woord heeft ook in die zin dingen tot object, zonder een bepaling tot personen en tot plaatsen.

Dat de doorgraving de volvoering van het boze in het verborgene is en wanneer het van een dief wordt gezegd, de wegneming van het goede of het ware door het valse vanuit het boze zodat het niet verschijnt, blijkt hieruit, dat hier onderscheid wordt gemaakt tussen een diefstal die plaatsvindt door doorgraving en tussen een diefstal die plaatsvindt wanneer de zon is opgegaan, waarover in het volgende vers.

Dat de doorgraving deze betekenis heeft, staat ook vast uit plaatsen in het Woord waar het wordt gezegd, zoals bij Jeremia: ‘Ook zijn in uw slippen gevonden het bloed van de zielen der arme onschuldigen, niet in doorgraving heb Ik die gevonden, maar op alle die’, (Jeremia 2:34); daar wordt gehandeld over de vuile liefden en de boosheden daaruit, voor niet door een navorsing in het verborgene en daarom wordt er gezegd op alle die, dat wil zeggen, dat zij overal verschijnen.

Bij Ezechiël: ‘Hij bracht mij binnen tot de deur van de voorhof, waar ik zag, en zie, een gat in de wand; Hij zei tot mij: Kom, doorgraaf de wand; ik doorgroef dus de wand, toen, zie, daar was een deur’, (Ezechiël 8:7,8); daar wordt gehandeld over de gruwelen van het huis Israëls, die zij in het verborgene deden; de wand doorgraven is binnentreden in het verborgene en zien wat zij doen.

Bij Amos: ‘Indien zij doorgroeven in de hel, Mijn hand zal ze van daar halen; en al klommen zij in de hemel, Ik zal ze van daar neerwerpen’, (Amos 9:2); doorgraven in de hel is zich daar verbergen, dus in de valsheden vanuit het boze, want de hel is het valse vanuit het boze, omdat dat daar regeert; de valsheden daar worden duisternis genoemd, waarbinnen zij zich voor het licht van de hemel verbergen, want het licht van de hemel, dat het Goddelijk Ware uit de Heer is, ontvluchten zij.

Bij Job: ‘Het oog van de echtbreker neemt de schemering waar, al zeggende: Niet zal mij zien het oog en een sluier der aangezichten legt hij op; hij doorgraaft in de duisternis de huizen, overdag tekenen zij zich af, niet erkennen zij het licht; desgelijks is de morgen voor hen de schaduw des doods, omdat zij erkennen de verschrikkingen van de schaduw des doods’, (Job 24:15-17); hier klaarblijkelijk de huizen doorgraven voor de goede dingen van een ander in het verborgene wegrukken; er wordt immers gezegd dat hij doorgraaft in de duisternis de huizen, dat hij de schemering waarneemt, opdat geen oog hem ziet, dat hij een sluier der aangezichten oplegt, het licht niet erkent en verder dat de morgen voor hen de schaduw des doods is.

Dat het huis doorgraven is het goede van een ander in het verborgene wegnemen, ontleent de oorsprong aan de uitbeeldingen in het andere leven; wanneer daar de engelen een gesprek hebben over het valse dat het goede in het verborgene vernietigt, wordt dit beneden, waar deze gesprekken zich aan het gezicht vertonen, uitgebeeld door de doorgraving van een wand en omgekeerd wordt, wanneer de engelen een gesprek hebben over het ware dat op het goede toetreedt en zich daarmee verbindt, wordt dat uitgebeeld door een geopende deur, waardoor ingang is.

Vandaar komt het, dat de Heer, Die volgens de uitbeeldingen in de hemel en volgens de overeenstemmingen heeft gesproken, omdat Hij uit het Goddelijke sprak, bij Johannes zegt: ‘Voorwaar, voorwaar, zeg Ik ulieden: Die niet binnengaat door de deur in de stal der schapen, maar van elders inklimt, deze is een dief en een rover; die echter binnengaat door de deur, is de herder der schapen’, (Johannes 10:1,2); en bij Lukas: ‘Weet dit, dat indien de heer des huizes geweten had in welke ure de dief zou komen, hij zeker zou gewaakt hebben en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven’, (Lukas 12:39); de dief is hier eveneens hij die door valsheden de goedheden van het geloof vernietigt; het huis doorgraven is dit in het verborgene doen, omdat dit plaatsvindt als de heer des huizes niet waakt.

Vandaar komt het eveneens, dat komen zoals een dief, is onbekend komen, omdat hij niet komt door de deur, maar van elders, bij Johannes: ‘Indien gij niet zult gewaakt hebben, zo zal Ik over u komen zoals een dief en gij zult niet bekennen op wat ure Ik over u zal komen’, (Openbaring 3:3); en bij dezelfde: ‘Zie, Ik kom zoals een dief; gezegend hij die waakt’, (Openbaring 16:15); komen zoals een dief, is heimelijk en onverwacht binnenkomen; dat het van de Heer zo gezegd wordt, komt omdat daaronder wordt verstaan dat bij de mens de deur is gesloten door het valse van het boze.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 3820

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

3820. En de ogen van Lea waren zwak; dat dit betekent dat de aandoening van het uiterlijk ware ten aanzien van het verstand ervan zodanig is, staat vast uit de uitbeelding van Lea, namelijk de aandoening van het uiterlijk ware, nr. 3793;

en uit de betekenis van de ogen, namelijk het verstand, nr. 2701;

en uit de betekenis van zwak, namelijk naar verhouding zodanig. Dat de aandoeningen van het uiterlijk ware ten aanzien van het verstand zwak zijn, of wat hetzelfde is, diegenen die daarin zijn, kan vaststaan vanuit de uiterlijke dingen, dat wil zeggen uit de algemene ideeën die nog niet verlicht zijn door de afzonderlijke, dat zij zwak zijn en wankelen en zich als het ware naar elke wind richten, dat wil zeggen tot elke mening laten overhalen; maar wanneer die ideeën door de afzonderlijke zijn verlicht, dat zij dan aan hechtheid winnen en standhouden, want daaruit hebben zij de wezenlijke en de formele dingen die worden aangeduid door ‘schoon van vorm’ en ‘schoon van aanblik’ die Rachel had, door wie de aandoeningen van het innerlijk ware worden uitgebeeld. Wat de uiterlijk ware dingen en de aandoeningen ervan zijn en wat de innerlijke ware dingen en de aandoeningen daarvan en dat de eerstgenoemde naar verhouding zwak van ogen zijn en laatstgenoemde schoon van vorm en aanblik, daartoe dient volgend voorbeeld: zij die in de uiterlijk ware dingen zijn, weten slechts dit algemene ‘dat men de armen moet weldoen’; ook weten zij niet te onderscheiden wie waarlijk arm zijn, te minder weten zij dat onder de armen in het Woord diegenen zijn verstaan die geestelijk zodanig zijn; vandaar doen zij de bozen in gelijke mate wel als de goeden, en weten dus niet dat de bozen weldoen is de goeden boos doen, want op deze wijze wordt aan de bozen de gelegenheid gegeven om de goeden boos te doen; daarom worden zij die in zo’n simpele ijver zijn, zoveel als mogelijk door de sluwen en de listigen bestookt; maar zij die in de innerlijke ware dingen zijn, weten wie de armen zijn en maken onderscheid tussen hen, wie ze ook zijn en doen eenieder wel overeenkomstig zijn hoedanigheid. Ook dit als voorbeeld: degenen die in de uiterlijke ware dingen zijn, weten slechts dit algemene ‘dat men de naaste moet liefhebben’ en geloven dat iedereen in dezelfde graad de naaste is en dus dat men iedereen met een zelfde liefde moet omhelzen en dus laten zij zich verleiden; zij die echter in de innerlijke ware dingen zijn, zullen weten in welke graad ieder de naaste is, en dat eenieder het in een ongelijke graad is; vandaar weten zij ontelbare dingen meer dan eerstgenoemden; en zij laten zich dus niet door de naam van de naaste alleen verleiden en om boos te doen vanuit een overreding van het goede, waartoe de naam aanleiding geeft. Ook dit als voorbeeld: zij die alleen in de uiterlijke ware dingen zijn, zijn van mening ‘dat de geleerden als sterren zullen blinken in het andere leven’ en dat allen die in de wijngaard van de Heer hebben gearbeid, meer loon dan de anderen zullen hebben; maar zij die in de innerlijke ware dingen zijn, weten dat onder de geleerden, de wijzen en de verstandigen diegenen worden aangeduid die in het goede zijn, ook al zouden zij in niet enige menselijke wijsheid en niet enig menselijk inzicht zijn; en dat zij het zijn die als sterren zullen blinken; en dat zij die in de wijngaard arbeiden, hun loon ontvangen, eenieder overeenkomstig de aandoening van het goede en ware waar vanuit hij arbeidt; en dat zij die ter wille van zich en van de wereld, dat wil zeggen, ter wille van de zelfverheffing en van de rijkdom arbeiden, hun loon hebben in het leven van het lichaam, maar dat zij in het andere leven hun lot delen met de bozen daar, (Mattheüs 7:22, 23);

hieruit blijkt hoe zwak van verstand diegenen zijn die alleen in de uiterlijke ware dingen zijn en dat het de innerlijke ware dingen zijn die daaraan wezen en vorm geven en ook het goede bij hen kwalificeren. Niettemin nemen zij die in de uiterlijke ware dingen en de wijsheid daaruit zijn, en tevens in het eenvoudig goede, wanneer zij in de wereld leven, in het andere leven de innerlijk ware dingen en de wijsheid daaruit op, want krachtens het eenvoudig goede zijn zij in staat en het vermogen om ze op te nemen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl