Bible

 

Ezechiël 8:14

Studie

       

14 En Hij bracht mij tot de deur der poort van het huis des HEEREN, die naar het noorden is, en ziet, daar zaten vrouwen, bewenende den Thammuz.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9125

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9125. Indien in de doorgraving een dief zal gegrepen zijn; dat dit betekent indien het niet verschijnt dat het goede of het ware wordt weggenomen, staat vast uit de betekenis van de doorgraving, namelijk de volvoering van het boze in het verborgene; en wanneer het van een dief wordt gezegd, dan is het de wegneming van het goede of het ware door het valse vanuit het boze zodat het niet verschijnt, waarover hierna; en uit de betekenis van de dief, namelijk hij die het goede en het ware wegneemt, nrs. 5135, 8906, 9018, 9020; en in de abstracte zin, het weggenomen ware of goede.

In de abstracte zin wordt gezegd, omdat de engelen, die in de innerlijke zin van het Woord zijn, los van personen denken, nrs. 5225, 5287, 5434, 8343, 8985, 9007; het Woord heeft ook in die zin dingen tot object, zonder een bepaling tot personen en tot plaatsen.

Dat de doorgraving de volvoering van het boze in het verborgene is en wanneer het van een dief wordt gezegd, de wegneming van het goede of het ware door het valse vanuit het boze zodat het niet verschijnt, blijkt hieruit, dat hier onderscheid wordt gemaakt tussen een diefstal die plaatsvindt door doorgraving en tussen een diefstal die plaatsvindt wanneer de zon is opgegaan, waarover in het volgende vers.

Dat de doorgraving deze betekenis heeft, staat ook vast uit plaatsen in het Woord waar het wordt gezegd, zoals bij Jeremia: ‘Ook zijn in uw slippen gevonden het bloed van de zielen der arme onschuldigen, niet in doorgraving heb Ik die gevonden, maar op alle die’, (Jeremia 2:34); daar wordt gehandeld over de vuile liefden en de boosheden daaruit, voor niet door een navorsing in het verborgene en daarom wordt er gezegd op alle die, dat wil zeggen, dat zij overal verschijnen.

Bij Ezechiël: ‘Hij bracht mij binnen tot de deur van de voorhof, waar ik zag, en zie, een gat in de wand; Hij zei tot mij: Kom, doorgraaf de wand; ik doorgroef dus de wand, toen, zie, daar was een deur’, (Ezechiël 8:7,8); daar wordt gehandeld over de gruwelen van het huis Israëls, die zij in het verborgene deden; de wand doorgraven is binnentreden in het verborgene en zien wat zij doen.

Bij Amos: ‘Indien zij doorgroeven in de hel, Mijn hand zal ze van daar halen; en al klommen zij in de hemel, Ik zal ze van daar neerwerpen’, (Amos 9:2); doorgraven in de hel is zich daar verbergen, dus in de valsheden vanuit het boze, want de hel is het valse vanuit het boze, omdat dat daar regeert; de valsheden daar worden duisternis genoemd, waarbinnen zij zich voor het licht van de hemel verbergen, want het licht van de hemel, dat het Goddelijk Ware uit de Heer is, ontvluchten zij.

Bij Job: ‘Het oog van de echtbreker neemt de schemering waar, al zeggende: Niet zal mij zien het oog en een sluier der aangezichten legt hij op; hij doorgraaft in de duisternis de huizen, overdag tekenen zij zich af, niet erkennen zij het licht; desgelijks is de morgen voor hen de schaduw des doods, omdat zij erkennen de verschrikkingen van de schaduw des doods’, (Job 24:15-17); hier klaarblijkelijk de huizen doorgraven voor de goede dingen van een ander in het verborgene wegrukken; er wordt immers gezegd dat hij doorgraaft in de duisternis de huizen, dat hij de schemering waarneemt, opdat geen oog hem ziet, dat hij een sluier der aangezichten oplegt, het licht niet erkent en verder dat de morgen voor hen de schaduw des doods is.

Dat het huis doorgraven is het goede van een ander in het verborgene wegnemen, ontleent de oorsprong aan de uitbeeldingen in het andere leven; wanneer daar de engelen een gesprek hebben over het valse dat het goede in het verborgene vernietigt, wordt dit beneden, waar deze gesprekken zich aan het gezicht vertonen, uitgebeeld door de doorgraving van een wand en omgekeerd wordt, wanneer de engelen een gesprek hebben over het ware dat op het goede toetreedt en zich daarmee verbindt, wordt dat uitgebeeld door een geopende deur, waardoor ingang is.

Vandaar komt het, dat de Heer, Die volgens de uitbeeldingen in de hemel en volgens de overeenstemmingen heeft gesproken, omdat Hij uit het Goddelijke sprak, bij Johannes zegt: ‘Voorwaar, voorwaar, zeg Ik ulieden: Die niet binnengaat door de deur in de stal der schapen, maar van elders inklimt, deze is een dief en een rover; die echter binnengaat door de deur, is de herder der schapen’, (Johannes 10:1,2); en bij Lukas: ‘Weet dit, dat indien de heer des huizes geweten had in welke ure de dief zou komen, hij zeker zou gewaakt hebben en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven’, (Lukas 12:39); de dief is hier eveneens hij die door valsheden de goedheden van het geloof vernietigt; het huis doorgraven is dit in het verborgene doen, omdat dit plaatsvindt als de heer des huizes niet waakt.

Vandaar komt het eveneens, dat komen zoals een dief, is onbekend komen, omdat hij niet komt door de deur, maar van elders, bij Johannes: ‘Indien gij niet zult gewaakt hebben, zo zal Ik over u komen zoals een dief en gij zult niet bekennen op wat ure Ik over u zal komen’, (Openbaring 3:3); en bij dezelfde: ‘Zie, Ik kom zoals een dief; gezegend hij die waakt’, (Openbaring 16:15); komen zoals een dief, is heimelijk en onverwacht binnenkomen; dat het van de Heer zo gezegd wordt, komt omdat daaronder wordt verstaan dat bij de mens de deur is gesloten door het valse van het boze.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9020

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9020. Al stervende zal hij sterven; dat dit de verdoemenis betekent, zie nr. 9008.

Dat degenen verdoemd zijn die de waarheden van het geloof op boosheden toepassen en die zo van zich vervreemden, komt omdat zij ze eerder hadden erkend; want het ware van het geloof dat eenmaal is erkend, wordt, wanneer het daarna op het boze wordt toegepast, vermengd met het valse uit het boze, vandaar de ontwijding; dat dit een ontwijding is, zie nr. 9021.

Opdat dit beter zal worden begrepen, zal door een voorbeeld worden toegelicht: zij die door willekeur de dingen willen uitdelen die van de Heer zijn, vooral die dingen die van het hemelse leven bij de mens zijn, met het doel dat zij over allen heersen en opdat zij de wereld gewinnen; wanneer zij uit de woorden van de Heer bevestigingen nemen, dan zijn zij dieven in de geestelijke zin, want zij stelen de waarheden uit het Woord en passen die toe op boosheden; dat dit boze dingen zijn, komt omdat zij ten doel hebben heerschappij en gewin en niet het heil van de zielen.

Indien dezelfde waarheden uit het Woord, die zij op boosheden toepassen, tevoren zonder een einddoel van heerschappij en van gewin hebben erkend, dan ontwijden zij die, want zo vermengen zij valsheden vanuit het boze met waarheden.

Zulken kunnen de verdoemenis geenszins ontvluchten, want daardoor beroven zij zich van elk geestelijk leven; dat zij zich van dit leven beroven, blijkt hieruit dat zij, wanneer zij aan zichzelf overgelaten uit zich denken en onder elkaar spreken, geen geloof in de waarheden hebben, niet aan de Heer geloven, noch aan de hemel, noch aan de hel; maar toch hebben zij deze dingen meer dan anderen in de mond, aangezien de gloed om te heersen en om gewin te maken hen daartoe als tot middelen tot hun einddoel aanspoort.

Dit regeert vooral in het christelijk heidendom, waar de afgodsbeelden van heiligverklaarde mensen ter aanbidding worden tentoongesteld, waarvoor men dan de knieën buigt en zich op de grond neerwerpt, maar zij doen dit uit arglist om te bedriegen en te overreden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl