Bible

 

Ezechiël 4:7

Studie

       

7 Daarom zult gij uw aangezicht richten tegen de belegering van Jeruzalem, en uw arm zal ontbloot zijn; en gij zult tegen haar profeteren.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 3332

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

3332. Dat de woorden ‘Jakob gaf aan Ezau brood en het linzenmoes’ het goede van het leven betekenen, begiftigd met het goede van het ware en het goede van de leerstellige dingen, blijkt uit de uitbeelding van Ezau, namelijk het goede van het leven, waarover de nrs. 3300, 3322;

en uit de betekenis van het brood, namelijk het goede van de liefde in het algemeen, zowel het hemelse als het geestelijke, waarover de nrs. 276, 680, 2165, 2177 dus ook het goede van het ware, want dit is het geestelijk goede; en uit de betekenis van het linzenmoes, te weten het goede van de leerstellige dingen, want het moes of de brij betekent een verzameling van leerstellige dingen, nr. 3316, maar de linzen het goede daarvan. Dat Jakob ze aan Ezau gaf, betekent in de innerlijke zin, dat deze goedheden komen door middel van de leer van het ware, die door Jakob wordt uitgebeeld, nr. 3305. In dit laatste vers wordt door deze woorden en door die volgen, de voortgang ten aanzien van het ware en het goede beschreven, hoe het daarmee gesteld is bij de geestelijke mens, wanneer hij wordt wederverwekt, namelijk dat hij eerst de leerstellige dingen van het ware leert; vervolgens dat hij daardoor wordt aangedaan, wat het goede van de leerstellige dingen is; daarna, dat hij door de zijn kijk op de leerstellige dingen door de waarheden wordt aangedaan, die daarin zijn, wat het goede van het ware is; tenslotte, dat hij daarnaar wil leven, wat het goede van het leven is. Zo gaat de geestelijke mens, wanneer hij wordt wederverwekt, voort, van de leer van het ware tot het goede van het leven; wanneer hij echter in het goede van het leven is, wordt de orde omgekeerd en beschouwt hij vanuit dit goede het goede van het ware en vanuit dit het goede van de leerstellige dingen en vanuit dit de leerstellige dingen van het ware. Hieruit kan men weten hoe de mens van een zinnelijk mens een geestelijk mens wordt en van welke aard de mens is, wanneer hij geestelijk geworden is. Dat deze goedheden, namelijk het goede van het leven, het goede van het ware en het goede van de leerstellige dingen, onderling onderscheiden zijn, kan diegenen duidelijk zijn die daaraan hun aandacht geven. Het goede van het leven is dat wat uit de wil voortvloeit; het goede van het ware is dat wat uit het verstand voortvloeit en het goede van de leerstellige dingen is dat wat uit de wetenschap voortvloeit; het is het leerstellige waarin deze goedheden zijn. Dat de linzen het goede van de leerstellige dingen betekenen, blijkt hieruit, dat tarwe, gerst, bonen, linzen, heerse, spelt dergelijke dingen zijn die brood betekenen, maar met een onderscheid al naar de soort. Dat brood in het algemeen het goede is, blijkt duidelijk uit wat in de nrs. 276, 680, 2165, 2177 is gezegd en aangetoond; dus worden er verschillende soorten van het goede aangeduid door de opgesomde dingen: de edeler soorten door tarwe en gerst en de minder edele door bonen en linzen, zoals ook duidelijk in het volgende uitkomt bij Ezechiël:

‘Neem gij voor u tarwe en gerst en bonen en linzen en heerse en spelt; en doe die in een vat en maak die u tot brood’, (Ezechiël 4:9, 12, 13).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl