Bible

 

Ezechiël 46:14

Studie

       

14 En gij zult ten spijsoffer daarop doen, alle morgens een zesde deel van een efa, en olie een derde deel van een hin, om de meelbloem te bedruipen; tot een spijsoffer den HEERE, tot eeuwige inzettingen, geduriglijk.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 7839

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

7839. Een zoon van een jaar zult gij hebben; dat dit de volle staat betekent, staat vast uit de betekenis van de zoon, namelijk het ware, waarover de nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623, 2803, 2813, 3373, 3704; en uit de betekenis van het jaar, namelijk een volledige periode van aanvang tot einde, nr. 2906; dus een volle staat.

Wat een volle staat is moet worden gezegd: een staat wordt vol genoemd, wanneer het goede zodanig is dat er niets ontbreekt voor de opname van de invloeiing van de onschuld; de met het goede van de naastenliefde verbonden waarheden van het geloof maken dat het zodanig is; het geestelijk goede immers neemt van de waarheden van het geloof zijn hoedanigheid aan; dit wordt hier verstaan onder de volle staat, die wordt aangeduid met de zoon van een jaar.

De staat is echter niet vol, wanneer de waarheden nog niet het goede hebben gekwalificeerd zodat dit de overeenstemmende staat van de onschuld kan opnemen; dan eerst wordt die staat vol, wanneer vanuit het goede het ware wordt beoogd; en hij is dan nog niet vol wanneer vanuit het ware het goede wordt beoogd; in deze staat zijn zij die worden wederverwekt; in eerdergenoemden echter zijn zij die zijn wederverwekt; eerdergenoemden zijn in het ware waardoor het goede is; de laatstgenoemden zijn in het ware dat uit het goede is; of de eerdergenoemden zijn in de gehoorzaamheid van het ware, laatstgenoemden echter in de aandoening van het ware te doen; en daarom zijn eerdergenoemden mensen van de uiterlijke Kerk en laatstgenoemden van de innerlijke Kerk.

Omdat met de zoon van een jaar de volle staat werd aangeduid, werd er daarom zo vaak bevolen, dat een lam of een bokje, de zoon van een jaar, zou geofferd worden, zoals in (Exodus 29:38; Leviticus 9:3; 12:6; 14:10; 23:12,18,19; Numeri 6:12; 7:15, 87,88; 15:27; 28:9,11) en waar gehandeld wordt over de nieuwe tempel bij Ezechiël: ‘De vorst zal een lam, de zoon van een jaar, volkomen, toebereiden ten brandoffer, dagelijks, voor Jehovah, iedere morgen zal hij het toebereiden’, (Ezechiël 46:13); waar onder de nieuwe tempel het geestelijk rijk van de Heer wordt verstaan, onder de vorst zij die in echte waarheden zijn en daaruit in het goede; onder het brandoffer uit een lam, de eredienst van de Heer uit het goede van de onschuld; en onder de zoon van een jaar de volle staat.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2803

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

2803. Dat het Goddelijk Ware de zoon is en het Goddelijk Goede de vader is, kan blijken uit de betekenis van de zoon, namelijk het ware, zie nrs. 489, 491, 533, 1147, 2633 en van de vader, namelijk het goede; verder ook uit de ontvangenis en de geboorte van het ware, namelijk uit het goede; het ware kan nooit uit een andere bron dan uit het goede zijn en bestaan, zoals herhaaldelijk werd aangetoond. Dat de zoon hier het Goddelijk ware is en de vader het Goddelijk Goede, komt omdat de vereniging van het Goddelijk Wezen met het Menselijk Wezen en van het Menselijk met het Goddelijk Wezen het Goddelijk huwelijk is van het goede met het ware en van het ware met het goede, waaruit het hemels huwelijk voortkomt. Want in Jehovah of in de Heer is niets dan het oneindige en omdat het het oneindige is, kan het niet door enige voorstelling gevat worden, behalve dan dat het het ‘zijn’ en het ‘bestaan’ van al het goede en ware is, of het goede zelf en het ware zelf. Het Goede zelf is de Vader en het Ware zelf is de Zoon; maar daar er, zoals gezegd, een hemels huwelijk is van het Goede en ware en van het Ware en het Goede, is de Vader in de Zoon en de Zoon in de Vader, zoals de Heer Zelf leert bij Johannes:

‘Jezus zei tot Filippus: Gelooft gij niet, dat Ik in de Vader ben en de Vader in mij is’, (Johannes 14:10, 11);

en elders bij dezelfde evangelist:

‘Jezus zei tot de Joden: Zo gij Mij niet gelooft, zo gelooft de werken; opdat gij moogt erkennen en geloven, dat de Vader in Mij is en Ik in de Vader’, (Johannes 10:36, 38);

en elders:

‘Ik bid voor hen, want al het Mijne is Uwe en het Uwe is Mijne; opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij zijt en Ik in U’, (Johannes 17:9, 10, 21);

en elders:

‘Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt, en God is in Hem verheerlijkt; indien God in Hem verheerlijkt is, zo zal ook God Hem verheerlijken in Zichzelven; Vader verheerlijk Uw Zoon, opdat ook Uw Zoon U verheerlijke’, (Johannes 13:31, 32; 17:1). Hieruit kan blijken van welke aard de vereniging is van het Goddelijke en het Menselijke in de Heer, namelijk dat zij onderling en wederzijds of wederkerig is; en het is deze vereniging, die het Goddelijk Huwelijk wordt genoemd waaruit het hemels huwelijk neerdaalt, dat het rijk van de Heer Zelf is in de hemelen, waarover het volgende bij Johannes:

‘In dien dag zult gij erkennen, dat Ik in Mijn Vader ben en gij in Mij en Ik in u’, (Johannes 14:20) en elders:

‘Ik bid voor hen, opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn, Ik in hen en Gij in Mij; opdat de liefde, waarmee Gij Mij liefgehad hebt, in hen zij en Ik in hen’, (Johannes 17:21-23, 26). Dat dit hemelse huwelijk het huwelijk is van het goede en het ware en van het ware en het goede, zie de nrs. 2508, 2618, 2728, 2729 en de daarop volgende nummers. Daar het Goddelijk Goede nooit kan zijn en bestaan zonder het Goddelijk ware en het Goddelijk ware nooit zonder het Goddelijk Goede, maar het een in het ander onderling en wederkerig, is het duidelijk, dat het Goddelijk Huwelijk van eeuwigheid aan was, dat wil zeggen, de Zoon is de Vader en de Vader in de Zoon, zoals de Heer Zelf leert bij Johannes:

‘En nu, verheerlijk Mij, Gij Vader, bij U zelven, met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was’, (Johannes 17:5, 24). Maar het Goddelijk Menselijke, dat van eeuwigheid aan geboren was, werd ook in de tijd geboren en wat in de tijd geboren werd en verheerlijkt werd, is hetzelfde. Dit is de reden waarom de Heer zo vaak zei, dat Hij tot de Vader ging die Hem gezonden had, dat wil zeggen, dat Hij tot de Vader terugkeerde; en bij Johannes:

‘In den beginne was het Woord – het Woord is het Goddelijk Ware Zelf -, en het Woord was bij God, en het Woord was God; dit was in den beginne bij God; alle dingen zijn door Hem gemaakt, en zonder Hem is geen ding gemaakt, dat gemaakt is; en het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid’, (Johannes 1:1-3, 14; 3:13; 6:62).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl