Bible

 

Ezechiël 45:15

Studie

       

15 Voorts een lam uit de kudde, uit de tweehonderd, uit het waterrijke land van Israel, tot spijsoffer, en tot brandoffer, en tot dankofferen om verzoening over hen te doen, spreekt de Heere Heere.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4482

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4482. En het land, ziet, het is breed van ruimten vóór hen; dat dit de uitbreiding betekent, namelijk van het ware dat van de leer is, staat vast uit de betekenis van het land, te weten de Kerk, nr. 4480;

en uit de betekenis van breed van ruimten, namelijk de uitbreiding ten aanzien van de ware dingen, dus ten aanzien van de dingen die van de leer zijn. In het Woord betekenen de dingen die volgens afmetingen worden beschreven, in de innerlijke zin niet maten, maar hoedanigheden van de staat; maten immers sluiten ruimten in en in het andere leven zijn er geen ruimten, zoals er ook geen tijden zijn, maar daarmee stemmen de staten overeen, zie de nrs. 2625, 2837, 3356, 3387, 3404, 4321;

en omdat dit zo is, betekenen lengten, breedten en hoogten, die tot de gemeten ruimte behoren, zulke dingen als die tot een staat behoren. Dat de lengte het heilige betekent, de hoogte het goede en de breedte het ware, zie de nrs. 650, 1613, 3433, 3434;

vandaar komt het dat met ‘het land breed van ruimten’ de uitbreiding van het ware dat van de leer in de Kerk is, wordt aangeduid. Wie niet weet dat er in het Woord een ander geestelijke is dan wat in de letterlijke zin uitkomt, kan niet anders dan verwonderd zijn dat er gezegd wordt dat met het land breed van ruimten, de uitbreiding wordt aangeduid van het ware dat van de leer is in de Kerk; maar dat het daarmee niettemin zo gesteld is, kan vaststaan uit de plaatsen waar ‘breedte’ in het Woord genoemd wordt, zoals bij Jesaja:

‘Aschur zal gaan door Jehudah, hij zal overstromen en doorgaan, hij zal tot aan de hals reiken en de uitbreidingen van zijn vleugels zullen de volheid zijn van de breedte des lands’, (Jesaja 8:8).

Bij David:

‘Jehovah, Gij hebt mij niet besloten in de hand van de vijand; Gij hebt mijn voeten doen staan in de breedte’, (Psalm 31:9).

Bij dezelfde:

‘Uit de benauwdheid heb ik Jah aangeroepen; Hij zal mij antwoorden in de breedte’, (Psalm 118:5).

Bij Habakuk:

‘Ik wek de Chaldeeën op, een bittere en snelle natie, wandelende in de breedten der aarde’, (Habakuk 1:6);

met de breedten wordt daar niets anders aangeduid dan het ware van de Kerk. De oorzaak waarom de breedte dit betekent, is deze dat in de geestelijke wereld of in de hemel de Heer het middelpunt van allen is, daar is Hij immers de Zon. Zij die in de staat van het goede zijn, zijn innerlijk volgens de hoedanigheid en de hoeveelheid van het goede waarin zij zijn; vandaar wordt van hoogte gesproken met betrekking tot het goede; zij die in een eendere graad van het goede zijn, zijn ook in een eendere graad van het ware en zoals het ware op een zelfde afstand of om anders te zeggen in dezelfde omtrek; vandaar wordt van breedte gesproken met betrekking tot de ware dingen; en daarom wordt onder breedte niets anders verstaan door de engelen die bij de mens zijn, wanneer hij het Woord leest; zoals in de historische dingen ervan, daar waar gehandeld wordt over: de ark, over het altaar, de tempel, de ruimten buiten de steden en dan met de afmetingen daar ten aanzien van de lengten, breedten en hoogten, niets anders dan de staten van het goede en het ware worden doorvat; eender daar waar wordt gehandeld over de Nieuwe Aarde, het Nieuwe Jeruzalem en over de Nieuwe Tempel, bij, (Ezechiël 40 tot en met 47). Dat daarmee de hemel en de Nieuwe Kerk wordt aangeduid, kan uit de afzonderlijke dingen daar vaststaan; ook bij Johannes, waar van het Nieuwe Jeruzalem wordt gezegd, dat zij vierkant zal zijn en haar lengte zo groot als haar breedte, (Openbaring 21:16). De dingen die in de geestelijke wereld innerlijk zijn, worden door de hogere dingen beschreven en die welke uiterlijk zijn door de lagere, nr. 2148.

De mens immers vat de innerlijke en de uiterlijke dingen niet anders wanneer hij in de wereld is, omdat hij in ruimte en tijd is en de dingen die van ruimte en tijd zijn, in de ideeën van zijn denken zijn binnengetreden en het merendeel ervan hebben doortrokken. Daaruit blijkt ook dat de dingen die tot maten behoren, dus de begrenzingen van ruimten, zoals hoogten, lengten en breedten, in de geestelijke zin de dingen zijn die de staten van de aandoeningen van het goede en van de aandoeningen van het ware bepalen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2625

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

2625. Dat de woorden ‘ter gezetter tijd’ betekenen, toen het redelijke van dien aard was dat het aannam, kan blijken uit de betekenis van de tijd; er zijn twee dingen, die terwijl de mens in de wereld leeft, wezenlijk schijnen te zijn, omdat die aan de natuur eigen zijn, namelijk ruimte en tijd; vandaar is leven in ruimte en tijd leven in de wereld of in de natuur, maar deze beide dingen hebben in het andere leven geen betekenis; in de geestenwereld lijken zij niettemin enigermate te gelden, omdat de kort tevoren, uit het lichaam aangekomen geesten, een voorstelling van natuurlijke dingen met zich meebrengen, maar toch nemen zij naderhand waar, dat er daar geen ruimte en tijd is, maar in plaats daarvan staten en dat de staten in het andere leven overeenstemmen met de ruimten en tijden in de natuur; met de ruimten stemmen de staten overeen ten aanzien van het Zijn en met de tijden ten aanzien van het Bestaan; over ruimte of de plaats, zie nrs. 1274, 1379, 1380, 1382. Hieruit kan het eenieder duidelijk zijn, wat voor een soort van voorstelling de mens, zolang hij in de wereld of in de natuur is, hebben kan omtrent de dingen die in het andere leven zijn en omtrent vele verborgenheden van het geloof, namelijk dat hij deze dingen niet eerder wil geloven, voordat hij ze door middel van de dingen die in de wereld zijn, ja zelfs door middel van zinnelijke dingen, vat, want hij moet noodzakelijkerwijs wel veronderstellen, dat wanneer hij de voorstelling van ruimte en tijd zelf zou afleggen, hij geheel en al tot niets zou worden en dat hem dus zo niets zou overblijven, waaruit hij zou kunnen voelen en denken, dan alleen iets verwards en onbegrijpelijks, terwijl toch geheel het tegenovergestelde het geval is. Het leven van de engelen is van dien aard en het houdt de allergrootste wijsheid en het allergrootste geluk in. Dit is de reden dat in het Woord door leeftijden in de innerlijke zin niet leeftijden worden aangeduid, maar staten; en zo dus in dit vers door ouderdom niet ouderdom en verder dat door getallen niet getallen worden aangeduid, maar bepaalde staten in het bijzonder, zoals door het getal van honderd jaren, waarover in hetgeen volgt. Hieruit kan nu blijken dat door ‘ter gezetter tijd’ de staat wordt aangeduid, toen het redelijke van dien aard was dat het aannam. Wat de zaak zelf betreft, namelijk dat het Goddelijk Redelijke was en bestond krachtens de vereniging van het Goddelijk geestelijke met het Goddelijk hemelse van de Heer, toen de dagen vervuld waren dat het menselijke afgelegd zou worden en het redelijke van dien aard was dat het zou aannemen – in de innerlijke zin aangeduid door ‘Sarah ontving en baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom, ter gezetter tijd’ – moet men weten, dat het menselijke begint in het binnenste van het redelijke, zie nrs. 2106, 2194 en dat de Heer geleidelijk voortgeschreden is tot de vereniging van het Menselijk Wezen met het Goddelijk Wezen en van het Goddelijk Wezen met het Menselijk Wezen, nrs. 1864, 2033, 2523;

en dit uit eigen macht, nrs. 1921, 2025, 2026, 2083;

en door voortdurende verzoekingen en overwinningen, nrs. 1737, 1813, 1690;

en door voortdurende openbaringen uit Zijn Goddelijke, nrs. 1616, 2500;

en dit totdat Hij tenslotte al het moederlijk menselijke had uitgedreven, nrs. 1414, 1444, 2574;

en dat Hij zo Zijn Menselijke ten aanzien van het redelijke Goddelijk had gemaakt, overeenkomstig de dingen die in dit vers verwoord zijn. Hieruit blijkt duidelijk hoe het moet worden verstaan, dat Hij het menselijke zou afleggen toen de dagen vervuld waren en toen het redelijke van dien aard was, dat het zou aannemen. Er kan hiervan enigszins een voorstelling van worden gegeven door hetgeen plaats vindt bij hen die wederverwekt worden. De hemelse dingen die van de liefde zijn en de geestelijke dingen die van het geloof zijn, worden niet tegelijkertijd maar achtereenvolgens in hen ingeplant door de Heer en pas dan, wanneer door middel daarvan het redelijke van de mens van dien aard is geworden, dat het aannemen kan, wordt hij wederverwekt, hoofdzakelijk door verzoekingen, waarin hij overwint. Wanneer deze dingen plaatsvinden, zijn de dagen vervuld, dat hij de oude mens aflegt en de nieuwe mens aantrekt; over de wederverwekking van de mens zie nrs. 677, 679, 711, 848, 986, 1555, 2475.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl