Bible

 

Ezechiël 40:39

Studie

       

39 En in het voorhuis der poort waren twee tafelen van deze, en twee tafelen van gene zijde, om daarop te slachten het brandoffer, en het zondoffer, en het schuldoffer.

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 861

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

861. En zij zijn opgeklommen op de breedte der aarde en omgaven het kamp der heiligen en de beminde stad, betekent dat zij, opgestookt door de drakonisten, al het ware van de Kerk verachtten en daarnaar streefden om alle dingen van de Nieuwe Kerk en haar leer zelf ten aanzien van de Heer en ten aanzien van het leven, te vernietigen.

Met opklimmen op de breedte der aarde, wordt aangeduid al het ware van de Kerk verachten, want met opklimmen op wordt aangeduid er overheen klimmen en eraan voorbijgaan, en dus verachten; en met de breedte der aarde wordt het ware van de Kerk aangeduid, waarover hierna; met het kamp der heiligen omsingelen, wordt aangeduid alle dingen van de Nieuwe Kerk belegeren en willen vernietigen, waarover in het volgende artikel; en met de beminde stad wordt de leer van de Nieuwe Kerk aangeduid; dat met de stad de leer van de Kerk wordt aangeduid, zie de nrs. 194, 501, 502, 712; die bemind wordt genoemd, omdat zij handelt over de Heer en over het Leven; het is immers de Leer van het Nieuwe Jeruzalem die hier wordt verstaan.

Dat deze dingen met die woorden worden aangeduid, kan niemand zien tenzij door de geestelijke zin van het Woord; het kan immers niet in iemands denken opkomen dat met de breedte van de aarde het ware van de Kerk wordt aangeduid en dat met het kamp der heiligen alle dingen van de Nieuwe Kerk worden aangeduid, zowel de ware als de goede dingen ervan en dat met de stad de leer ervan wordt aangeduid; en daarom is het, opdat het gemoed niet in twijfel zal blijven hangen, noodzakelijk dat het wordt aangetoond wat de breedte en wat het kamp der heiligen in de geestelijke zin betekenen, waaruit men daarna kan zien, dat de zin van die woorden zodanig is.

Dat de breedte van de aarde het ware van de Kerk betekent, is omdat er in de geestelijke wereld vier streken zijn: het oosten, het westen, het zuiden en het noorden; en het oosten en westen maken de lengte en het zuiden en noorden de breedte ervan; en omdat in het oosten en in het westen degenen wonen die in het goede van de liefde zijn en daarom met het oosten en het westen het goede wordt aangeduid, wordt het vandaar evenzo met de lengte aangeduid en omdat in het zuiden en het noorden degenen wonen die in de ware dingen van de wijsheid zijn en daarom met het zuiden en het noorden het ware wordt aangeduid, wordt het vandaar evenzo met de breedte aangeduid, maar meer hierover zie het werk ‘Hemel en Hel’ uitgegeven te Londen in 1758, nrs. 141-153.

Dat met de breedte het ware wordt aangeduid, kan vaststaan uit deze plaatsen in het Woord:

‘Jehovah, Gij hebt mij niet besloten in de hand van de vijand; Gij hebt mijn voeten doen staan in de breedte’, (Psalm 31:9).

‘Uit de benauwdheid heb ik Jah aangeroepen; Hij heeft mij geantwoord in de breedte’, (Psalm 118:5).

‘Jehovah voerde mij uit in de breedte, Hij rukte mij uit’, (Psalm 18:20).

‘Ik opwekkende de Chaldeeën, een bittere en snelle natie, wandelende in de breedte der aarde’, (Habakuk 1:6).

‘Aschur zal gaan door Jehudah, hij zal overstromen en er doorgaan en de uitstrekkingen van zijn vleugels zullen de volheid der breedte zijn’, (Jesaja 8:8).

‘Jehovah zal hen weiden zoals een schaap in de breedte’, (Hosea 4:16); en elders in, (Psalm 4:2; Psalm 66:12; Deuteronomium 33:20).

Ook wordt niet iets anders verstaan onder de breedte van de stad van het Nieuwe Jeruzalem, (Openbaring 21:16); wanneer immers onder het Nieuwe Jeruzalem de Nieuwe Kerk wordt verstaan, kan met haar breedte en lengte niet de breedte en de lengte worden aangeduid, maar haar ware en goede, deze immers zijn van de Kerk; zoals ook bij Zacharia:

‘Ik zei tot de engel: Waar gaat gij heen? Hij zei: Om Jeruzalem te meten, om te zien hoe groot haar breedte en hoe groot haar lengte is’, (Zacharia 2:2).

Evenzo met de breedten en de lengten van de Nieuwe Tempel en de Nieuwe Aarde bij (Ezechiël 40-47).

Verder ook met de lengten en de breedten van het altaar van het brandoffer, van de tabernakel, van de tafel waarop de broden lagen, van het rookaltaar en van de ark daarin; en eveneens met de lengten en de breedten van de tempel van Jeruzalem en met die van tal van andere dingen, die met maten werden aangeduid.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 194

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

194. En de naam van de stad van Mijn God, van het Nieuwe Jeruzalem, betekent dat aan de harten de leer van de Nieuwe Kerk ingeschreven zal zijn.

Met het Nieuwe Jeruzalem wordt de Nieuwe Kerk aangeduid en met haar, wanneer zij stad wordt genoemd, de Nieuwe Kerk ten aanzien van de leer aangeduid; en daarom wordt met ‘op hem de naam van de stad van Mijn God, van het Nieuwe Jeruzalem, schrijven’ aangeduid dat aan hen de leer van de Nieuwe Kerk ingeschreven zal zijn; dat met Jeruzalem de Kerk wordt aangeduid en met haar als stad de Kerk ten aanzien van de leer, zie de nrs. 880, 881.

Dat met de stad de leer wordt aangeduid, is omdat met het land, in het bijzonder het land Kanaän, de Kerk in haar gehele omvang wordt aangeduid en vandaar werden met de erfenissen waarin het land Kanaän verdeeld was, de verschillende dingen van de Kerk aangeduid en met de steden in die erfenissen de leerstellingen; daarvandaan is het, dat onder de steden waar die in het Woord worden genoemd, niet iets anders door de engelen wordt verstaan; wat mij ook door veel ondervinding is bewezen; het is hiermee iets eenders als met de betekenis van: bergen, heuvels, dalen, bronnen en rivieren, die alle zulke dingen betekenen die van de Kerk zijn.

Dat de steden de leerstellige dingen betekenen, kan enigermate vaststaan uit de volgende plaatsen:

‘Het land zal ontwricht worden, het land zal verward worden, het land zal ontwijd worden, de ledige stad zal gebroken worden, het overige in de stad woestheid en tot aan de verwoesting zal de poort verbroken worden’, (Jesaja 24:3, 4, 10, 12).

‘De leeuw is opgeklommen vanuit de doornhaag, om het land tot woestheid te stellen; uw steden zullen vernietigd worden; ik heb Karmel als een woestijn gezien en de steden ervan verlaten; het land zal treuren, verlaten zal de ganse stad vluchten’, (Jeremia 4:7) en de nrs. 26-29; het land daar is de Kerk en de stad is de leer ervan; zo wordt dus de verwoesting van de Kerk beschreven door de valse dingen van de leer.

‘De verwoester zal komen over elke stad, opdat de stad niet zal ontkomen en het dal zal vergaan en de vlakte niet verdorven zal worden’, (Jeremia 48:8).

‘Zie, Ik heb u gegeven tot een stad versterkt tegen het algehele land’, (Jeremia 1:18); deze dingen tot de profeet, omdat met de profeet de leer van de Kerk wordt aangeduid, nr. 8.

‘Te dien dage zal in het land van Jehudah gezongen worden: Wij hebben een sterke stad; heil zal Hij stellen tot muren en voorschans’, (Jesaja 26:1).

‘Gebroken is de grote stad in drie delen en de steden der natiën zijn samengevallen’, (Openbaring 16:19).

‘De profeet zag op de hoge berg het bouwsel van een stad uit het zuiden en de engel mat de muur, de poorten, de binnenvertrekken, het voorhuis van de poort; en de naam van de stad was: Jehovah aldaar’, (Ezechiël 40:1) e.v..

‘Een rivier waarvan de beekjes zullen verblijden de stad Gods’, (Psalm 46:5).

‘Ik zal Egypte met Egypte dooreenmengen, opdat stad tegen stad strijde en koninkrijk tegen koninkrijk’, (Jesaja 19:2).

‘Elk koninkrijk dat tegen zichzelf verdeeld is, wordt verlaten en elke stad die tegen zichzelf verdeeld is, zal niet blijven bestaan’, (Mattheüs 12:25); in deze plaatsen worden onder de steden in de geestelijke zin de leren verstaan, zoals eveneens bij, (Jesaja 6:11; 14:12, 17, 21; 19:18, 19; 25:1-3; 33:8, 9; 54:3; 64:10; Jeremia 7:17, 34; 13:18, 19; 32:42, 44; 33:4, Zefanja 3:6; Psalm 48:2; Psalm 55:10; Psalm 107:4, 7; Mattheüs 5:14) en elders.

Uit de betekenis van de stad kan vaststaan, wat er verstaan wordt onder de steden in deze gelijkenis van de Heer:

‘Een edelman, heengaande om voor zichzelf een koninkrijk te ontvangen, gaf aan zijn dienstknechten mina’s om handel te drijven; toen hij terugkwam, riep hij de dienstknechten.

De eerste naderde, zeggende: Uw mina heeft tien mina’s gewonnen; en tot deze zei hij: Goede knecht, gij zult mogendheid hebben over tien steden.

En de tweede kwam, zeggende: Uw mina heeft vijf mina’s gewonnen en tot deze zei hij: Gij, wees over vijf steden’, (Lukas 19:12-19); met de steden worden ook hier de leerstellige dingen of de ware dingen van de leer aangeduid en met ‘over die zijn’ wordt aangeduid inzichtsvol en wijs zijn; zo is dus ‘mogendheid over die geven’ het inzicht en de wijsheid geven; tien betekent vele en vijf enige; dat onder handel drijven en winnen wordt aangeduid, zich inzicht verwerven door gebruik te maken van zijn vermogens, is duidelijk.

Dat de heilige stad Jeruzalem de leer van de Nieuwe Kerk betekent, blijkt duidelijk uit de beschrijving ervan, (Openbaring 21); zij wordt immers beschreven naar de afmetingen en verder naar de poorten en naar de muur en de fundamenten ervan, die, omdat Jeruzalem de Kerk betekent, geen andere dingen kunnen betekenen dan die van de leer ervan zijn; de Kerk is ook niet ergens anders vandaan ‘Kerk’.

Omdat onder de stad Jeruzalem de Kerk ten aanzien van de leer wordt verstaan, wordt die stad daarom ‘de stad der waarheid’ genoemd, (Zacharia 8:3, 4) en op vele plaatsen ‘de heilige stad’ en wel omdat van het heilige wordt gesproken met betrekking tot de ware dingen vanuit de Heer, nr. 173.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl