Bible

 

Ezechiël 4

Studie

   

1 En gij, mensenkind, neem u een tichelsteen, en leg dien voor uw aangezicht, en bewerp daarop de stad Jeruzalem.

2 En maak een belegering tegen haar, en bouw tegen haar sterkten, en werp tegen haar een wal op, en stel legers tegen haar, en zet tegen haar stormrammen rondom.

3 Verder, neem gij u een ijzeren pan, en stel ze tot een ijzeren muur tussen u en tussen die stad; en richt uw aangezicht tegen haar, dat zij in belegering kome, en gij zult ze belegeren. Dit zij den huize Israels een teken.

4 Lig gij ook neder op uw linkerzijde, en leg daarop de ongerechtigheid van het huis Israels, naar het getal der dagen, dat gij daarop zult liggen, zult gij hun ongerechtigheid dragen.

5 Want Ik heb u gegeven de jaren hunner ongerechtigheid, naar het getal der dagen, driehonderd en negentig dagen, dat gij de ongerechtigheid van het huis Israels dragen zult.

6 Als gij nu deze voleinden zult, lig ten anderen male neder op uw rechterzijde, en gij zult de ongerechtigheid van het huis van Juda dragen veertig dagen; Ik heb u gegeven elken dag voor elk jaar.

7 Daarom zult gij uw aangezicht richten tegen de belegering van Jeruzalem, en uw arm zal ontbloot zijn; en gij zult tegen haar profeteren.

8 En ziet, Ik zal dikke touwen aan u leggen, dat gij u niet omkeert van uw ene zijde tot uw andere zijde, totdat gij de dagen uwer belegering voleind hebt.

9 En neemt gij voor u tarwe, en gerst, en bonen, en linzen, en gierst, en spelt; en doe die in een vat, en maak die u tot brood; naar het getal der dagen, die gij op uw zijde nederliggen zult, driehonderd en negentig dagen, zult gij dat eten.

10 Uw spijze nu, die gij eten zult, zal in gewicht zijn twintig sikkelen daags; van tijd tot tijd zult gij die eten.

11 Gij zult ook water naar zekere maat drinken, het zesde deel van een hin; van tijd tot tijd zult gij het drinken.

12 En gij zult een gerstekoek eten, en dien zult gij met drek van des mensen afgang bakken voor hun ogen.

13 En de HEERE zeide: Alzo zullen de kinderen Israels hun brood onrein eten onder de heidenen, waarhenen Ik hen verdrijven zal.

14 Toen zeide ik: Ach, Heere, Heere, zie, mijn ziel is niet verontreinigd geweest; want ik heb, van mijn jeugd af tot nu toe, geen dood aas, noch dat verscheurd is, gegeten, en geen verfoeilijk vlees is in mijn mond gekomen.

15 En Hij zeide tot mij: Zie, Ik heb u rundermest gegeven voor mensendrek, zo zult gij uw brood daarmede bereiden.

16 Daarna zeide Hij tot mij: Gij mensenkind, zie, Ik breek den staf des broods in Jeruzalem, en zij zullen het brood met gewicht en met kommer eten, en het water met zekere maat en met verbaasdheid drinken;

17 Opdat zij des broods en des waters gebrek hebben, en de een met den ander verbaasd worden, en in hun ongerechtigheid uitteren.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Beknopte Uiteenzetting vd Leer van de Nieuwe Kerk # 100

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 120  
  

100. Korte verklaring

De reden, waarom met het Nieuwe Jeruzalem, dat van God uit de hemel neerdaalt (Apocalyps 21) een Nieuwe Kerk bedoeld wordt, is, dat Jeruzalem de hoofdstad was van het land Kanaän en de tempel en het altaar zich daar bevonden en ook de offeranden daar verricht werden, dus de eigenlijke Goddelijke eredienst die iedere mannelijke Israëliet driemaal per jaar moest bijwonen; verder dat de Heer te Jeruzalem was en in Zijn tempel leerde en daar Zijn Menselijke later verheerlijkte.

Dit is de reden waarom Jeruzalem de Kerk betekent.

Dat onder Jeruzalem de Kerk verstaan wordt blijkt duidelijk uit de profetieën in het Oude Testament over een Nieuwe Kerk, die door de Heer zal worden opgericht en die daar Jeruzalem genoemd wordt.

Slechts die plaatsen zullen hier aangehaald worden, waaruit eenieder, die met innerlijke rede begiftigd is, kan zien, dat daarmee een Kerk bedoeld wordt. Laat ik daarom alleen de volgende plaatsen aanhalen, ‘ziet, Ik schep een Nieuwe Hemel en een Nieuwe Aarde en de vorige dingen zullen niet meer gedacht worden; ziet, Ik schep Jeruzalem een verheuging en haar volk een vrolijkheid en Ik zal Mij verheugen over Jeruzalem en vrolijk zijn over Mijn volk.

De wolf en het lam zullen tezamen weiden.

Zij zullen geen kwaad doen op de ganse berg van Mijn heiligheid’, (Jesaja 65:17-19, 25).

‘Om Zions wil zal ik niet zwijgen en om Jeruzalems wil zal ik niet stil zijn, totdat haar gerechtigheid voortkomen zal als een glans en haar heil brandt als een fakkel.... Dan zullen de heidenen uw gerechtigheid zien en alle koningen uw heerlijkheid; en gij zult met een nieuwe naam genoemd worden, welke de mond van Jehovah verkondigen zal.... En gij zult een sierlijke kroon zijn en een rijksdiadeem in de hand van uw God.... Jehovah heeft een lust aan u en uw land zal getrouwd worden. Zie uw heil komt; zie, Zijn loon is met Hem en zij zullen hen noemen het volk van de heiligheid, de verlosten van Jehovah en gij zult genoemd worden de gezochte stad, die niet verlaten is’, (Jesaja 62:1-4, 11-12).

‘Waak op, waak op, trek uw sterkte aan, o Zion! trek uw sierlijke klederen aan, o Jeruzalem, gij heilige stad! want in u zal voortaan geen onbesnedene, noch onreine meer komen; schud u uit het stof, maak u op, zit neer, o Jeruzalem! Het volk zal in die dag Mijn naam kennen; want Ik ben het Zelf, die spreekt: Zie, hier ben Ik. Jehovah heeft Zijn volk getroost, Hij heeft Jeruzalem verlost’. (6, 9).

‘Juich, gij dochter Zions! Wees blij van ganse harte, gij dochter Jeruzalems; de Koning Israëls is in het midden van u, vrees het kwaad niet meer... Hij zal over u vrolijk zijn met blijdschap, Hij zal rusten in uw liefde, Hij zal zich over u verheugen met gejuich; Ik zal ulieden zetten tot een naam en tot een lof voor alle volken van de aarde’, (Zefanja 3:14-17, 20).

‘Alzo zegt Jehovah, uw Verlosser, tot Jeruzalem zegt Hij: U zult bewoond worden’, (Jesaja 44:24, 26).

‘Alzo zegt Jehovah: Ik zal wederkeren tot Zion en Ik zal in het midden van Jeruzalem wonen, daarom zal Jeruzalem geheten worden een stad van de Waarheid en de berg van Jehovah Zebaoth, een berg van de Heiligheid’ (Zacharia 8:3, 20-23).

‘Dan zult u weten, dat Ik Jehovah uw God ben, wonende op Zion, de berg van de heiligheid en Jeruzalem zal een heiligheid zijn; en het zal te dien dage geschieden, dat de bergen van zoete wijn zullen druipen en de heuvelen van melk vlieten en Jeruzalem zal tronen van geslacht tot geslacht’, (Joël 3:17-21).

‘Te dien dage zal de spruit van Jehovah zijn tot sieraad en tot heerlijkheid en het zal geschieden, dat de overgeblevene in Zion en de overgelatene in Jeruzalem zal heilig genoemd worden, een iegelijk, die geschreven is ten leven in Jeruzalem’ (Jesaja 4:2-3).

‘In het laatste der dagen zal de berg van het huis van Jehovah vastgesteld zijn op te top van de bergen; want uit Zion zal de leer uitgaan en het Woord van Jehovah uit Jeruzalem’ (Micha 4:1-2, 8).

‘Te dien tijde zullen zij Jeruzalem noemen de troon van Jehovah en al de heidenen zullen tot Jeruzalem vergaderd worden om de wil van de naam van Jehovah en zij zullen niet meer wandelen naar de bevestiging van hun boos hart’, (Jeremia 3:17).

‘Aanschouw Zion, de stad van onze bijeenkomsten. Uw ogen zullen Jeruzalem zien, een geruste woonplaats, een tent, die niet terneer geworpen zal worden, welker pinnen in de eeuwigheid niet zullen uitgetogen worden, noch haar touwen verbroken’, (Jesaja 33:20).

Zo ook in andere plaatsen als, (Jesaja 24:23; 37:32; 66:10-14; Zacharia 12:3, 6-10; 14:8, 11-12, 21; Maleachi 3:2, 4; Psalm 122:1-7; Psalm 137:4, 5, 6).

Dat daar onder Jeruzalem verstaan wordt de door de Heer te stichten Kerk en niet het door de Joden bewoonde Jeruzalem, blijkt uit de bijzonderheden van zijn beschrijving in de aangehaalde plaatsen, bijvoorbeeld dat Jehovah God een nieuwe hemel en een nieuwe aarde scheppen zal en dan ook Jeruzalem en dat het dan zal zijn een sierlijke kroon en een rijksdiadeem; dat het genoemd zal worden een heiligheid, de stad van de waarheid en Jehovah’s troon, de zekere woning en de tent, die niet verstoord zal worden, dat daar de wolf en het lam tezamen weiden zullen en er wordt gezegd, dat de bergen aldaar van wijn druipen zullen en de heuvelen van melk vlieten en dat het tronen zal van geslacht tot geslacht, behalve meer, ook over het volk aldaar, dat het heilig is, eenieder ten leven ingeschreven, dat zij verlosten van Jehovah genoemd zullen worden.

Bovendien wordt in al deze plaatsen gehandeld over de komst van de Heer en in het bijzonder over Zijn tweede komst, op welke tijd het met Jeruzalem zo zijn zal als hier beschreven is; want voor die tijd was het niet in de echt verbonden, dat is bruid en vrouw van het Lam geworden, zoals dit van het Nieuwe Jeruzalem in de Openbaring gezegd wordt.

De vorige of hedendaagse Kerk wordt verstaan onder Jeruzalem bij Daniël en haar begin wordt als volgt beschreven: ‘Weet dan en versta van de uitgang van het Woord tot op het herstel en de wederopbouw van Jeruzalem, tot op Messias, de Vorst, zijn zeven weken, daarna zal het in twee en zestig weken hersteld worden, de straat en de gracht zal gebouwd worden, doch in benauwdheid van de tijden’, (Daniël 9:25).

Haar einde wordt daar echter met deze woorden beschreven: tenslotte zal over de vogel van de gruwelen verwoesting zijn, ook tot de voleinding en beslissing toe, die zal uitgestort worden over de vernietiging (Daniël 9:27).

Het is dit laatste, wat bedoeld wordt met de volgende woorden van de Heer bij Mattheüs: ‘Wanneer u dan zult zien de gruwel van de verwoesting, die voorzegd is door Daniël, de profeet, staande in de heilige plaats, die het leest, die merke daarop’, (Mattheüs 24:15).

Dat in de hiervoor aangehaalde woorden met Jeruzalem niet bedoeld wordt het door de Joden bewoonde Jeruzalem, kan blijken uit die plaatsen in het Woord, waar hierover gezegd wordt, dat het geheel verdorven is en verwoest moet worden, zoals bij, (Jeremia 5:1; 6:6-7; 7:17-18; 5:6-11, 13; 13:9-10, 14; 14:16; Klaagliederen 1:8-9, 17; tot het einde; Ezechiël 5:9 tot het einde; Ezechiël 12:18-19; 15:6, 7, 8; 16:1-63; 23:1-40; Mattheüs 23:37-38; Lucas 19:41-44; 21:20-21, 22; 23, 28, 29, 30 en bovendien in vele andere plaatsen en ook daar, waar het een Sodom genoemd wordt, (Jesaja 3:9; Jeremia 23:14) en elders.

  
/ 120  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

Bible

 

Zacharia 12:6-10

Studie

      

6 Te dien dage zal Ik de leidslieden van Juda stellen als een vurige haard onder het hout, en als een vurige fakkel onder de schoven; en zij zullen ter rechterzijde en ter linkerzijde alle volken rondom verteren; en Jeruzalem zal nog blijven in haar plaats te Jeruzalem.

7 En de HEERE zal de tenten van Juda ten voorste behouden, opdat de heerlijkheid van het huis Davids, en de heerlijkheid der inwoners van Jeruzalem, zich niet verheffe tegen Juda.

8 Te dien dage zal de HEERE de inwoners van Jeruzalem beschutten; en die, die onder hen struikelen zou, zal te dien dage zijn als David; en het huis Davids zal zijn als goden; als de Engel des HEEREN voor hun aangezicht.

9 En het zal te dien dage geschieden, dat Ik zal zoeken te verdelgen alle heidenen, die tegen Jeruzalem aankomen.

10 Doch over het huis Davids, en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden; en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben, en zij zullen over Hem rouwklagen, als met de rouwklage over een enigen zoon; en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene.