Jeremia 25:17-26
17
En ik nam den beker van des HEEREN hand, en ik gaf te drinken al den volken, tot welke de HEERE mij gezonden had;
18
Namelijk Jeruzalem en de steden van Juda, en haar koningen, en haar vorsten; om die te stellen tot een woestheid, tot een ontzetting, tot een aanfluiting en tot een vloek, gelijk het is te dezen dage;
19
Farao, den koning van Egypte, en zijn knechten, en zijn vorsten, en al zijn volk;
20
En den gansen gemengden hoop, en allen koningen des lands van Uz; en allen koningen van der Filistijnen land, en Askelon, en Gaza, en Ekron, en het overblijfsel van Asdod;
21
Edom, en Moab, en den kinderen Ammons;
22
En allen koningen van Tyrus, en allen koningen van Sidon; en den koningen der eilanden, die aan gene zijde der zee zijn.
23
Dedan, en Thema, en Buz, en allen, die aan de hoeken afgekort zijn;
24
En allen koningen van Arabie; en allen koningen des gemengden hoops, die in de woestijn wonen;
25
En allen koningen van Zimri, en allen koningen van Elam, en allen koningen van Medie;
26
En allen koningen van het noorden, die nabij en die verre zijn, den een met den anderen; ja, allen koninkrijken der aarde, die op den aardbodem zijn. En de koning van Sesach zal na hen drinken.