Bible

 

Ezechiël 27:5

Studie

       

5 Zij hebben al uw denningen uit dennebomen van Senir gebouwd; zij hebben cederen van den Libanon gehaald, om masten voor u te maken.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 6419

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

6419. Dochters, zij loopt boven de muur; dat dit betekent om te strijden tegen het valse, staat vast uit de betekenis van de dochter, namelijk de Kerk, nrs. 2362, 3963; hier de geestelijke Kerk, omdat daarover wordt gehandeld; uit de betekenis van boven de muur lopen, namelijk om te strijden tegen het valse, zoals blijkt uit deze dingen die vlak daarop volgen, ‘zij verbitteren hem en zij schieten en zij haten hem, de pijlschieters en hij zal zitten in de stevigheid zijns boogs’, waarmee de strijd van het valse tegen het ware wordt aangeduid. Dat er wordt gezegd, zij loopt boven de muur, komt omdat in de innerlijke zin wordt gehandeld over de bestrijding van het ware door de valse dingen en over de bescherming van het ware tegen het valse, want de geestelijke Kerk, die door Jozef wordt uitgebeeld, wordt aanhoudend bestreden, maar de Heer beschermt haar aanhoudend; vandaar worden in het Woord de dingen die van de Kerk zijn vergeleken met een stad die een muur, een voormuur, poorten en grendels heeft; en met de bestrijdingen van die stad worden de bestrijdingen van het ware door de valse dingen beschreven; daarom duidt ook de stad de leerstellige dingen aan, nrs. 402, 2268, 2449, 2712, 2943, 3216, 4492, 4493;

en de muren de ware dingen van het geloof die verdedigen en in de tegenovergestelde zin de valse dingen die vernietigen; dat zij de ware dingen van het geloof betekenen die verdedigen, blijkt bij Jesaja:

‘Wij hebben een vaste stad; Hij zal heil stellen tot muren en voormuur; opent de poorten, opdat binnenschrijde de gerechte natie, welke de getrouwigheden bewaart’, (Jesaja 26:1);

en bij dezelfde:

‘Gij zult uw muren heil noemen en uw poorten lof’, (Jesaja 60:18).

Bij dezelfde:

‘Ziet, Ik heb u op de handen gegraveerd, uw muren vóór Mij bij voortduur’, (Jesaja 49:16);

de muren voor de ware dingen van het geloof.

Bij dezelfde:

‘Op uw muren, Jeruzalem, heb Ik wachters besteld; de ganse dag en de ganse nacht zullen zij niet zwijgen, Jehovah gedenkende’, (Jesaja 62:6).

Bij Jeremia:

‘Zo zei Jehovah: Ik zal de krijgswapenen omwenden waarmee gij strijdt met de koning van Babel, u belegerende buiten de muur; Ik zal zelf met ulieden strijden door een uitgestrekte hand’, (Jeremia 21:4).

Bij dezelfde:

‘Jehovah heeft gedacht te verderven de muur der dochter Zions; Hij heeft doen rouwen de voormuur en de muur, tegelijk kwijnen zij; haar poorten zijn in de aarde verzonken; Hij heeft haar grendels verdorven en gebroken’, (Klaagliederen 2:8, 9).

Bij Ezechiël:

‘De zonen van Arvad en uw heir op uw muren rondom; en de Gammadieten waren in uw torens; hun schilden hingen zij op uw muren rondom en zij vervolmaakten uw schoonheid’, (Ezechiël 27:11), waar over Tyrus wordt gehandeld, waarmee de erkentenissen van het goede en het ware worden aangeduid. Dat zulke dingen met een stad en met muren worden aangeduid, kan klaarblijkend vaststaan uit de beschrijving van het Heilige Jeruzalem, nederdalende vanuit de hemel, aan Johannes verschenen en dat daarmee de Nieuwe Kerk wordt aangeduid, blijkt uit de afzonderlijke dingen en met de muur daar het Goddelijk Ware, voortgaand uit de Heer; over die dingen het volgende bij Johannes:

‘Het Heilige Jeruzalem, nederdalende van de hemel, hebbende een grote en hoge muur, hebbende twaalf poorten; de muur der stad had twaalf fundamenten en in dezelve de namen van de twaalf apostelen des Lams; hij die met mij sprak, mat de stad en haar poorten en haar muur; haar muur was honderdvierenveertig ellen, zijnde de maat eens mensen, dat is, eens engels; de bouw van de muur was jaspis en de stad zuiver goud, zuiver glas gelijk; de fundamenten van de muur der stad waren opgesierd met elke kostbare steen’, (Openbaring 21:10, 12, 14, 15, 17-19);

dat de muur het Goddelijk Ware is, voortgaande uit de Heer en vandaar het ware van het geloof vanuit het goede van de naastenliefde, blijkt uit de afzonderlijke dingen die daar over de muur worden gezegd, zoals dat de muur twaalf fundamenten had en daarin de namen van de twaalf apostelen van het Lam; met twaalf worden immers alle dingen aangeduid, nrs. 3272, 3858, 3913;

met de muur en de fundamenten ervan de ware dingen van het geloof, eender als met de twaalf apostelen, nrs. 3488, 3858, 6397;

en verder dat de muur 144 ellen was; met dat getal wordt immers iets eenders aangeduid als met twaalf, namelijk alle dingen, want het is samengesteld uit twaalf maal twaalf vermenigvuldigd en omdat dat getal, wanneer het van een muur wordt gezegd, alle ware en goede dingen van het geloof betekent, wordt er aan toegevoegd dat het de maat eens mensen, dat is, eens engels is; en eveneens dat de bouw van de muur jaspis was en zijn fundamenten opgesierd met elke kostbare steen; met jaspis en met kostbare stenen worden immers de ware dingen van het geloof aangeduid, nr. 114.

Dat de muur in de tegenovergestelde zin de valse dingen betekent die vernietigen, blijkt uit deze plaatsen, bij Jesaja:

‘Een dag van tumult in het dal van het visioen; de Heer Jehovih Zebaoth vernietigt de muur, zodat het geschreeuw naar de berg is; want Elam heeft de pijlkoker opgenomen met de wagen van de mens, met ruiters; de ruiters hebben zich door zich te stellen gesteld tot aan de poort’, (Jesaja 22:5-7).

Bij dezelfde:

‘De veste der toevlucht uwer muren zal Hij neerdrukken, neerwerpen, neerstrekken tot de aarde, tot aan het stof toe’, (Jesaja 25:12).

Bij Jeremia:

‘Beklimt haar muren en werpt neder’, (Jeremia 5:10).

Bij dezelfde:

‘Ik zal aansteken een vuur in de muur van Damaskus, hetwelk de paleizen van Benhadad zal verteren’, (Jeremia 49:27).

Bij dezelfde:

‘Tegen de muren van Babel verheft de banier, houdt de wacht, bestelt wachters’, (Jeremia 51:2).

Bij Ezechiël:

‘Zij zullen de muren van Tyrus omkeren en haar torens vernietigen en Ik zal haar stof van haar wegvagen en Ik zal haar stellen tot de dorheid van een rots’, (Ezechiël 26:4, 8, 9, 12).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2851

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

2851. Dat de woorden ‘uw zaad zal de poorte uwer vijanden erven’ betekenen, dat naastenliefde en geloof zullen komen op de plaats, waar eerder het boze en valse waren, blijkt uit de betekenis van erven, namelijk het leven van de Heer ontvangen, waarover nr. 2658, hier opvolgen, want wanneer naastenliefde en geloof in de plaats komen waar eerder het boze en valse was, dan volgt het leven van de Heer op; uit de betekenis van het zaad, te weten naastenliefde en geloof, waarover de nrs. 1025, 1447, 1610, 1941;

uit de betekenis van de poort, waarover in wat volgt; uit de betekenis van de vijanden, namelijk de boosheden en valsheden, of wat hetzelfde is, zij die in het boze en valse zijn; dezen worden in de innerlijke zin van het Woord met vijanden en tegenpartijders aangeduid. Wat de betekenis van de poort betreft: er zijn in het algemeen twee poorten bij ieder mens: de ene komt uit op de hel en is geopend voor de boosheden en valsheden daarvan; in deze poort zijn helse genieën en geesten. De tweede poort komt uit op de hemel en is geopend voor de goedheden en waarheden daarvan; in deze poort zijn de engelen. Er is dus een poort die naar de hel voert en er is een poort die naar de hemel voert. De hellepoort is geopend voor degenen die in het boze en valse zijn en alleen door spleten rondom bovenaan komt iets van het licht uit de hemel binnen, waardoor zij kunnen denken en redeneren. De hemelse poort is echter geopend voor degenen die in het goede zijn en in het ware daarvan. Want er zijn twee wegen die leiden in het redelijk gemoed van de mens: een hogere of innerlijke weg, waardoor het goede en ware binnentreedt van de Heer en een lagere of uiterlijke weg, waardoor het boze en valse opkomt vanuit de hel. Het redelijk gemoed zelf is in het midden en daarheen strekken zich die wegen uit. Dit gemoed wordt vanwege de goedheden en waarheden die daarin zijn, in het Woord met een stad vergeleken en een stad genoemd en omdat het met een stad wordt vergeleken en een stad genoemd wordt, worden daaraan poorten toegeschreven en hier en daar wordt beschreven, dat vijanden, dat wil zeggen boze genieën en geesten, deze stad belegeren en dat zij die aanvallen en dat de engelen van de Heer, dat wil zeggen, dat de Heer haar verdedigt. De helse genieën en geesten kunnen met hun boosheden en valsheden niet verder komen dan tot de lagere of uiterlijke poort en nooit in de stad. Wanneer zij in de stad of in het redelijk gemoed konden komen, zou het volledig met de mens gedaan zijn. Maar wanneer zij tot zover gekomen zijn dat het hun toeschijnt deze stad stormenderhand ingenomen te hebben, wordt zij gesloten, zodat het goede en ware niet langer in haar uit de hemel invloeit, dan alleen, zoals gezegd, iets daarvan door spleten rondom. Dit is de reden, waarom zulke mensen niet langer iets van naastenliefde, noch van geloof hebben, maar in het boze het goede stellen en in het valse het ware. Dit is ook de reden waarom zij niet langer waarlijk redelijk zijn, hoewel het hun toeschijnt zo te zijn, nrs. 1914, 1944. Dit is ook de reden, waarom zij ‘dode mensen’ worden genoemd, hoewel zij geloven meer levend te zijn dan anderen, nrs. 81, 290 aan het einde; de oorzaak hiervan is deze, dat de hemelse poort voor hen gesloten is. Dat zij voor hen gesloten is, verschijnt duidelijk en wordt waargenomen in het andere leven; verder ook anderzijds, dat de hemelpoort geopend is voor hen die in het goede en ware zijn. Wat de poort der vijanden in het bijzonder betreft, waarover in dit vers wordt gehandeld, deze is bij de mens in zijn natuurlijk gemoed. Wanneer de mens geheel en al natuurlijk of niet wederverwekt is, houden boosheden en valsheden deze poort bezet of wat hetzelfde is, vloeien boze genieën en geesten daarin met begeerten van het boze en overredingen van het valse, zie de nrs. 687, 697, 1692. Wanneer de mens echter geestelijk wordt of wederverwekt, worden de boosheden en valsheden of wat hetzelfde is, de boze genieën en geesten, van deze poort of van dit gemoed verdreven, dan volgen goedheden en waarheden of naastenliefde en geloof de boosheden en valsheden op, wat wordt aangeduid met de woorden ‘uw zaad zal de poorte van uw vijanden erven’. Dit vindt plaats in het bijzonder bij ieder mens, wanneer hij wederverwekt wordt; evenzo met hen die in het andere leven, die in het rijk van de Heer komen; en eveneens vindt het plaats in het algemeen, of in de Kerk, die uit velen bestaat. Dit werd daarmee uitgebeeld, dat de zonen Israëls de natiën uit het land Kanaän verdreven; dit wordt in de letterlijke zin verstaan onder de woorden ‘uw zaad zal de poorte der vijanden erven’, maar in de innerlijke zin worden die dingen aangeduid, die gezegd werden. Vandaar werd het in oude tijden gebruikelijk zo te spreken bij het zegenen van hen die in het huwelijk traden, zoals ook blijkt uit de zegen van Laban tot zijn zuster Rebekka, toen zij uitgehuwelijkt heenging tot Izaäk:

‘O, onze zuster, wordt gij tot duizenden van tienduizenden, en uw zaad erve de poort van uw haters’, (Genesis 24:60). Dat dergelijke dingen in het Woord worden aangeduid door de poort der vijanden of der haters, kan uit de volgende plaatsen blijken; bij Jesaja:

‘Uw wortel zal Ik door de honger doden en uw overblijfselen zal Ik ombrengen; huil, gij poort, schreeuw, gij stad, gij zijt gesmolten, gij gans Filistea, want van het noorden komt een rook’, (Jesaja 14:30, 31);

de wortel doden door de honger en de overblijfselen ombrengen, staat voor het wegnemen van de goedheden en waarheden, die door de Heer binnenin zijn verborgen; dat deze dingen de overblijfselen zijn, zie men in de nrs. 468, 530, 560, 561, 562, 661, 798, 1050, 1738, 1906, 2284.

De poort staat voor de toegang tot de innerlijke dingen of tot het redelijk gemoed; de stad voor dat gemoed, of wat hetzelfde is, voor de goedheden en waarheden daar, zie nrs. 402, 2268, 2450, 2451, 2712; Filistea voor de wetenschap van de erkentenissen van het geloof, of wat hetzelfde is, voor hen die in de wetenschap daarvan zijn, maar niet in de goedheden van het geloof, nrs. 1197, 1198. ‘Een rook uit het noorden’ betekent, dat uit de hel het valse komt; dat de rook het valse uit het boze is, zie nr. 1861.

Bij dezelfde:

‘De stad der ledigheid zal verbroken worden, elk huis zal gesloten worden, dat er niemand inkomen kan; er is een klaaglijk geroep op de straten, om des wijns wil; alle blijdschap zal verlaten worden, de vreugde des lands zal verbannen zijn; het overgeblevene in de stad zal verlating zijn en de poort zal met verwoesting geslagen worden, want het zal alzo wezen in het midden des lands, in het midden der volken’, (Jesaja 24:10-13);

de stad der ledigheid die verbroken zal worden, voor het menselijk gemoed, beroofd van het ware; elk huis dat gesloten zal worden, voor ‘zonder het goede’; dat het huis het goede is, zie de nrs. 2233, 2234; klaaglijk geroep in de straten om des wijns wil, voor de staat van het valse; dat roepen betrekking heeft op de valsheden, zie nr. 2240;

dat de wijn het ware is, waarover het geroep gaat, dat er geen is, nrs. 1071, 1798;

dat de straten datgene zijn, wat tot de waarheden leidt, nr. 2336;

de blijdschap die verlaten zal worden, heeft betrekking op het ware, de vreugde des lands die verbannen is, op het goede. Vandaar blijkt het duidelijk wat het betekent, dat het overgeblevene in de stad verlating zal zijn en dat de poort met verwoesting geslagen zal worden; de poort wordt verwoest genoemd, wanneer niets dan boosheden en valsheden regeren.

Bij Jeremia:

‘De wegen Zions treuren omdat niemand op het vastgestelde feest komt; al haar poorten zijn verlaten, haar priesters zuchten, haar maagden zijn beangst en zij zelve is in bitterheid; haar vijanden zijn ten hoofd geworden, haar tegenpartijders zijn gerust; omdat Jehovah haar angst heeft aangedaan vanwege de veelheid van haar overtredingen; haar kinderkens gaan heen in de gevangenis voor de vijand’, (Klaagliederen 1:4, 5);

de treurende wegen Zions staan voor het niet langer aanwezig zijn van waarheden uit het goede: dat wegen waarheden zijn, zie nrs. 189, 627, 2333; alle poorten zijn verlaten, voor: alle toegangen zijn ingenomen door valsheden; de tegenpartijders zijn ten hoofd geworden, voor: de boosheden regeren.

Bij dezelfde:

‘Jehovah heeft de voormuur en de muur van de dochter Zions doen treuren; zij zijn tezamen verzwakt; haar poorten zijn in de aarde verzonken; Hij heeft haar grendelen verdorven en gebroken; haar koning en haar vorsten zijn onder de natiën; er is geen wet; haar profeten vinden ook geen gezicht van de Heer; al uw tegenpartijders hebben hun mond geopend over u, zij floten en knersten met de tanden; zij zeiden: Wij hebben haar verslonden; dit is immers de dag die wij verwacht hebben; wij hebben gevonden, wij hebben gezien’, (Klaagliederen 2:8, 9, 16);

de poorten zijn in de aarde gezonken, betekent dat het natuurlijk gemoed door boosheden en valsheden is ingenomen; haar koning en vorsten zijn onder de natiën, wil zeggen, dat de waarheden in valsheden zijn ondergedompeld – dat de koning het ware in het algemeen is, nrs. 1672, 1728, 2015, 2069;

dat de vorsten de voornaamste waarheden zijn, nrs. 1482, 2089;

en de natiën de boosheden, nrs. 1259, 1260, 1849, 1868, 2588.

Bij Mozes:

‘Een natie van verre, van het einde der aarde, zal u beangstigen in al uw poorten, in uw ganse land, zo zal uw vijand u dus benauwen’, (Deuteronomium 28:49, 52, 53);

dit behoort onder de vervloekingen, die Mozes aan het volk voorzegde, wanneer zij niet zouden blijven in de geboden en inzettingen; een natie van verre, van het einde der aarde, staat in de innerlijke zin voor de boosheden en valsheden, of voor degenen die in het boze en valse zijn; in alle poorten beangstigen, staat voor het goede en ware alle toegang afsluiten.

Bij Nahum:

‘Ziet, uw volk in het midden van u zijn vrouwen; de poorten uws land zijn wijd geopend voor de vijanden, het vuur verteert uw grendelen; schep u wateren ter belegering, versterk uw vastigheden; ga in de klei en treed in het aardpek, versterk de ticheloven’, (Nahum 3:13, 14). De poorten wijd geopend voor de vijanden, wil zeggen dat de boosheden de plaats innemen waar de goedheden moesten zijn. In het Boek Richteren:

‘De wegen hielden op, en zij gingen op paden, zij gingen kromme wegen; de dorpen hielden op in Israël; hij verkoos nieuwe goden, toen was er krijg tegen de poorten; werd er een schild gezien, of een spies, onder de veertig duizenden van Israël’, (Richteren 5:6-8);

de profetie van Deborah en Barak; de krijg tegen de poorten staat voor de krijg tegen de goedheden en waarheden.

Bij David:

‘Die in de poort wonen, klappen van mij, die sterke drank drinken, zingen gezangen’, (Psalm 59:13);

die in de poort wonen, staan voor de boosheden en valsheden en eveneens voor de helse mens.

Bij Ezechiël:

‘In de gezichten Gods bracht hij mij tot de ingang van de binnenpoort, uitziende naar het noorden, daar zag hij de grote gruwelen van het huis Israëls; ook bracht hij mij tot de ingang der poort van het huis van Jehovah, uitziende naar het noorden, ook daar zag hij gruwelen’, (Ezechiël 8:3, 6, 14, 15);

de ingang der binnenpoort, uitziende naar het noorden, staat voor de plaats, waar innerlijke valsheden zijn; de ingang der poort van het huis van Jehovah, uitziende naar het noorden, voor de innerlijke boosheden. Dat er innerlijke boosheden en valsheden zijn en dat er een innerlijke sfeer is waarin zulke geesten en genieën zijn, zie de nrs. 2121-2124.

Bij David:

‘Ziet, de zonen zijn een bezitting van Jehovah, des buiks vrucht is een beloning; gelijk de pijlen zijn in de hand eens sterken, zodanig zijn de zonen der jeugd; welgelukkig is de man die zijn pijlkoker met dezelve gevuld heeft; zij zullen niet beschaamd worden, want zij zullen spreken met de vijanden in de poort’, (Psalm 127:3-5);

spreken met de vijanden in de poort, staat voor de boosheden en valsheden niet vrezen, dus ook niet de hel.

Bij Jesaja:

‘Te dien dage zal Jehovah Zebaoth tot een geest des oordeels zijn dien, die ten oordeel zit en tot een sterkte degenen, die de strijd afkeren tot de poort; en dezen zijn ook dwaas door de wijn en dolen door sterke drank’, (Jesaja 28:5-7).

Bij dezelfde:

‘Zij zullen uitgeroeid worden, die de mensen zondigen doen door een woord en dien strikken leggen, die berispt in de poort en die de rechtvaardige doen afwijken naar het ijdele’, (Jesaja 29:20, 21).

Bij dezelfde:

‘Elam nam de pijlkoker in de wagen van de mens en ruiteren; Kir ontblootte het schild, en de keur uwer dalen was vol wagenen en ruiteren, zich stellende stelden zij zich aan de poort, en hij zag te dien dage naar de wapenen van het huis des wouds’, (Jesaja 22:6-8).

Bij Jeremia:

‘Jehudah heeft getreurd en haar poorten zijn verzwakt; zij werden zwart tot de aarde toe en Jeruzalems geschrei klom op; de voortreffelijken zonden hun kleinen naar de wateren; zij kwamen tot de grachten en vonden ook geen wateren’, (Jeremia 14:1-3).

Bij dezelfde:

‘De ouden houden op van de poort, de jongeling van hun muziek’, (Klaagliederen 5:14). Hieruit kan blijken, wat de poort der vijanden betekent, namelijk dat het de hel is of de helsen, die voortdurend de goedheden en waarheden aanvallen; hun verblijfplaats bij de mens is, zoals gezegd, in het natuurlijk gemoed; maar wanneer een mens van zo’n aard is, dat hij goedheden en waarheden toelaat, dus de engelen, worden de helsen door de Heer van die verblijfplaats verjaagd, en eenmaal daarvan verjaagd, wordt de poort van de hemel of de hemel geopend. Ook deze poort wordt hier en daar in het Woord vermeld, zoals bij Jesaja:

‘Een lied in het land van Jehudah: Wij hebben een sterke stad, heil zal Hij stellen tot muren en voorschansen; doet de poorten open, dat de rechtvaardige natie inga, welke de getrouwigheden bewaart’, (Jesaja 26:1, 2).

Bij dezelfde:

‘Aldus zei Jehovah tot zijn gezalfde, tot Chorus, wiens rechterhand Ik heb gevat, om de natiën voor hem te doen nederdalen; en Ik zal de lenden der koningen ontbinden, om voor hem de deuren te openen en de poorten zullen niet gesloten worden; Ik zal voor u gaan en Ik zal hetgeen vol krommingen is recht maken; de koperen deuren zal Ik verbreken en de ijzeren grendelen zal Ik in stukken slaan’, (Jesaja 45:1, 2).

Bij dezelfde:

‘De zonen der vreemden zullen uw muren bouwen en hun koningen zullen u dienen; zij zullen uw poorten steeds opendoen, zij zullen des daags en des nachts niet toegesloten worden; er zal geen geweld meer gehoord worden in uw land, verwoesting noch verbreking in uw landpalen; en gij zult uw muren heil heten, en uw poorten lof’, (Jesaja 60:10, 11.18).

Bij dezelfde:

‘Gaat door, gaat door de poorten, bereidt de weg voor het volk, effent, effent het pad; zegt der dochter van Zion: Zie uw heil komt’, (Jesaja 62:10-12).

Bij Micha:

‘Zij zullen doorgaan door de poort en door dezelve uittrekken; en hun koning zal voor hen heengaan en Jehovah in hun begin’, (Micha 2:13).

Bij David:

‘Heft uw hoofden op, gij poorten en verheft u, gij eeuwige deuren; en de Koning der heerlijkheid zal ingaan; wie is deze Koning der heerlijkheid; Jehovah, sterk en held, Jehovah, held des krijgs; heft uw hoofden op, gij poorten, heft op, gij eeuwige deuren’, (Psalm 24:7-10).

Bij dezelfde:

‘O Jeruzalem, roem Jehovah; o Zion, loof uw God; want Hij maakt de grendelen uwer poorten vast; Hij zegent uw zonen in uw midden’, (Psalm 147:12, 13). Hieruit blijkt duidelijk, dat de poort des hemels is, waar de engelen bij de mens zijn, dat wil zeggen, waar de invloeiing van het goede en ware door de Heer is; en dat er dus, zoals gezegd, twee poorten zijn; over deze twee poorten zegt de Heer het volgende bij Mattheüs:

‘Gaat in door de enge poort; want wijd is de poort en breed is de weg, die tot het verderf leidt en velen zijn er die door dezelve ingaan; want de weg is eng en nauw, die tot het leven leidt en weinigen zijn er die dezelve vinden’, (Mattheüs 7:12-14; Lukas 13:23, 24). Bovendien wordt er veel gehandeld over de poorten tot het Nieuwe Jeruzalem en over de poorten tot de nieuwe tempel bij Ezechiël en ook bij Johannes in de Openbaring, waaronder niets anders wordt verstaan dan de toegang tot de hemel, zie hierover bij, (Ezechiël 40:6-49; 43:1, 2, 4; 44:1-3; 46:1-9, 12; 48:31-34; Openbaring 21:12, 13, 21, 25; 22:14; Jesaja 54:11, 12). Vandaar wordt Jeruzalem ‘poort des volks’ genoemd, (Micha 1:9; Obadja vers 13).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl