Bible

 

Ezechiël 27:34

Studie

       

34 Ten tijde, dat gij uit de zeeen verbroken zijt in de diepte der wateren, zijn uw onderlinge koophandel en uw ganse gemeente in het midden van u gevallen.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 6419

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

6419. Dochters, zij loopt boven de muur; dat dit betekent om te strijden tegen het valse, staat vast uit de betekenis van de dochter, namelijk de Kerk, nrs. 2362, 3963; hier de geestelijke Kerk, omdat daarover wordt gehandeld; uit de betekenis van boven de muur lopen, namelijk om te strijden tegen het valse, zoals blijkt uit deze dingen die vlak daarop volgen, ‘zij verbitteren hem en zij schieten en zij haten hem, de pijlschieters en hij zal zitten in de stevigheid zijns boogs’, waarmee de strijd van het valse tegen het ware wordt aangeduid. Dat er wordt gezegd, zij loopt boven de muur, komt omdat in de innerlijke zin wordt gehandeld over de bestrijding van het ware door de valse dingen en over de bescherming van het ware tegen het valse, want de geestelijke Kerk, die door Jozef wordt uitgebeeld, wordt aanhoudend bestreden, maar de Heer beschermt haar aanhoudend; vandaar worden in het Woord de dingen die van de Kerk zijn vergeleken met een stad die een muur, een voormuur, poorten en grendels heeft; en met de bestrijdingen van die stad worden de bestrijdingen van het ware door de valse dingen beschreven; daarom duidt ook de stad de leerstellige dingen aan, nrs. 402, 2268, 2449, 2712, 2943, 3216, 4492, 4493;

en de muren de ware dingen van het geloof die verdedigen en in de tegenovergestelde zin de valse dingen die vernietigen; dat zij de ware dingen van het geloof betekenen die verdedigen, blijkt bij Jesaja:

‘Wij hebben een vaste stad; Hij zal heil stellen tot muren en voormuur; opent de poorten, opdat binnenschrijde de gerechte natie, welke de getrouwigheden bewaart’, (Jesaja 26:1);

en bij dezelfde:

‘Gij zult uw muren heil noemen en uw poorten lof’, (Jesaja 60:18).

Bij dezelfde:

‘Ziet, Ik heb u op de handen gegraveerd, uw muren vóór Mij bij voortduur’, (Jesaja 49:16);

de muren voor de ware dingen van het geloof.

Bij dezelfde:

‘Op uw muren, Jeruzalem, heb Ik wachters besteld; de ganse dag en de ganse nacht zullen zij niet zwijgen, Jehovah gedenkende’, (Jesaja 62:6).

Bij Jeremia:

‘Zo zei Jehovah: Ik zal de krijgswapenen omwenden waarmee gij strijdt met de koning van Babel, u belegerende buiten de muur; Ik zal zelf met ulieden strijden door een uitgestrekte hand’, (Jeremia 21:4).

Bij dezelfde:

‘Jehovah heeft gedacht te verderven de muur der dochter Zions; Hij heeft doen rouwen de voormuur en de muur, tegelijk kwijnen zij; haar poorten zijn in de aarde verzonken; Hij heeft haar grendels verdorven en gebroken’, (Klaagliederen 2:8, 9).

Bij Ezechiël:

‘De zonen van Arvad en uw heir op uw muren rondom; en de Gammadieten waren in uw torens; hun schilden hingen zij op uw muren rondom en zij vervolmaakten uw schoonheid’, (Ezechiël 27:11), waar over Tyrus wordt gehandeld, waarmee de erkentenissen van het goede en het ware worden aangeduid. Dat zulke dingen met een stad en met muren worden aangeduid, kan klaarblijkend vaststaan uit de beschrijving van het Heilige Jeruzalem, nederdalende vanuit de hemel, aan Johannes verschenen en dat daarmee de Nieuwe Kerk wordt aangeduid, blijkt uit de afzonderlijke dingen en met de muur daar het Goddelijk Ware, voortgaand uit de Heer; over die dingen het volgende bij Johannes:

‘Het Heilige Jeruzalem, nederdalende van de hemel, hebbende een grote en hoge muur, hebbende twaalf poorten; de muur der stad had twaalf fundamenten en in dezelve de namen van de twaalf apostelen des Lams; hij die met mij sprak, mat de stad en haar poorten en haar muur; haar muur was honderdvierenveertig ellen, zijnde de maat eens mensen, dat is, eens engels; de bouw van de muur was jaspis en de stad zuiver goud, zuiver glas gelijk; de fundamenten van de muur der stad waren opgesierd met elke kostbare steen’, (Openbaring 21:10, 12, 14, 15, 17-19);

dat de muur het Goddelijk Ware is, voortgaande uit de Heer en vandaar het ware van het geloof vanuit het goede van de naastenliefde, blijkt uit de afzonderlijke dingen die daar over de muur worden gezegd, zoals dat de muur twaalf fundamenten had en daarin de namen van de twaalf apostelen van het Lam; met twaalf worden immers alle dingen aangeduid, nrs. 3272, 3858, 3913;

met de muur en de fundamenten ervan de ware dingen van het geloof, eender als met de twaalf apostelen, nrs. 3488, 3858, 6397;

en verder dat de muur 144 ellen was; met dat getal wordt immers iets eenders aangeduid als met twaalf, namelijk alle dingen, want het is samengesteld uit twaalf maal twaalf vermenigvuldigd en omdat dat getal, wanneer het van een muur wordt gezegd, alle ware en goede dingen van het geloof betekent, wordt er aan toegevoegd dat het de maat eens mensen, dat is, eens engels is; en eveneens dat de bouw van de muur jaspis was en zijn fundamenten opgesierd met elke kostbare steen; met jaspis en met kostbare stenen worden immers de ware dingen van het geloof aangeduid, nr. 114.

Dat de muur in de tegenovergestelde zin de valse dingen betekent die vernietigen, blijkt uit deze plaatsen, bij Jesaja:

‘Een dag van tumult in het dal van het visioen; de Heer Jehovih Zebaoth vernietigt de muur, zodat het geschreeuw naar de berg is; want Elam heeft de pijlkoker opgenomen met de wagen van de mens, met ruiters; de ruiters hebben zich door zich te stellen gesteld tot aan de poort’, (Jesaja 22:5-7).

Bij dezelfde:

‘De veste der toevlucht uwer muren zal Hij neerdrukken, neerwerpen, neerstrekken tot de aarde, tot aan het stof toe’, (Jesaja 25:12).

Bij Jeremia:

‘Beklimt haar muren en werpt neder’, (Jeremia 5:10).

Bij dezelfde:

‘Ik zal aansteken een vuur in de muur van Damaskus, hetwelk de paleizen van Benhadad zal verteren’, (Jeremia 49:27).

Bij dezelfde:

‘Tegen de muren van Babel verheft de banier, houdt de wacht, bestelt wachters’, (Jeremia 51:2).

Bij Ezechiël:

‘Zij zullen de muren van Tyrus omkeren en haar torens vernietigen en Ik zal haar stof van haar wegvagen en Ik zal haar stellen tot de dorheid van een rots’, (Ezechiël 26:4, 8, 9, 12).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 402

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

402. Dat de gebouwde stad al het tot de leer behorende en het daaruit voortvloeiende ketterse betekent, blijkt uit het Woord overal waar de naam van een stad voorkomt; er wordt daar nergens een stad bedoeld maar een bepaalde leer of ketterij; want wat een stad of de naam van enige stad is, weten de engelen in het geheel niet, want zij hebben geen enkele voorstelling van een stad, daar hun voorstellingen, als eerder aangetoond, op geestelijke en hemelse dingen zijn gericht. Maar alleen worden zij innerlijk gewaar wat steden betekenen; zo wordt onder de Heilige Stad, welke ook het heilige Jeruzalem wordt genoemd, niets anders verstaan dan het rijk van de Heer in het geheel, of in het bijzonder bij eenieder in wie het rijk van de Heer is; met de stad of de berg Zion is het evenzo het geval: onder het laatstgenoemde wordt het hemelse van het geloof, onder het eerstgenoemde het geestelijke van het geloof verstaan; het hemelse zelf en het geestelijke zelf wordt ook beschreven door: steden, paleizen, huizen, muren, fundamenten van muren, bolwerken, poorten, grendelen, en de tempel in het midden; zoals bij (Ezechiël 48, in de Openbaring 21:15);

tot het einde; het wordt het Heilige Jeruzalem genoemd, aldaar vers 2-10, bij (Jeremia 31:38);

bij David de stad Gods, het heiligdom der woningen van de Allerhoogste, (Psalm 46:5);

bij Ezechiël wordt de stad:

‘Jehovah is aldaar’ genoemd, (Ezechiël 48:35);

waarover bij Jesaja:

‘De zonen van de vreemdelingen zullen uw muren bouwen; allen, die u gelasterd hebben, zullen zich neerbuigen aan de zolen van uw voeten, en zij zullen u noemen de stad van Jehovah, Zion van de Heilige Israëls’, (Jesaja 60:10-14); bij Zacharia:

‘Jeruzalem, stad van de waarheid en de berg Zions de berg der heiligheid’, (Zacharia 8:3);

alwaar de stad van de waarheid of Jeruzalem het geestelijke van het geloof betekent, berg van de heiligheid of berg Zions het hemelse van het geloof. Zoals ook de hemelse en geestelijke dingen van het geloof wordt uitgebeeld door de stad, evenzo werden alle dingen van de leer aangeduid door de steden van Jehuda en Israël, welke dan ook wanneer zij genoemd werden, de een of andere leerstelling in het bijzonder betekenden, maar welke, kan niemand weten, tenzij uit de innerlijke zin. Zoals nu met steden de dingen van de leer zijn aangeduid, zo zijn door steden ook ketterijen aangeduid, en wanneer zij genoemd worden, betekenen zij ook een of andere dwaalleer in het bijzonder; hier zullen we alleen opmerken, dat stad in het algemeen de dingen van de leer of ketterij aanduidt, wat kan blijken uit de navolgende plaatsen van Jesaja:

‘Te dien dagen zullen er vijf steden in Egypteland zijn, sprekende de spraak van Kanaän, en zwerende Jehovah Zebaoth; de ene zal stad Cheres genoemd zijn’, (Jesaja 19:18);

waar gehandeld wordt over de kennis van de geestelijke en hemelse dingen ten tijde van de komst van de Heer; bij dezelfde:

‘Vol van gedruis, woelige stad, huppelende stad’, (Jesaja 22:1, 2);

alwaar sprake is van de fantasie.

Bij Jeremia:

‘De steden van het zuiden zijn toegesloten, en er is niemand die ze opent’, (Jeremia 13:19);

alwaar gehandeld wordt over hen, die in het zuiden, of in het licht van de waarheid zijn, en het uitblussen.

Bij dezelfde:

‘Jehovah heeft gedacht te verderven de muur van de dochter van Zion. Hij maakt de voormuur en de muur treurig, tezamen zijn zij verzwakt; haar poorten zijn in de aarde verzonken, Hij heeft haar grendelen verdorven en gebroken’, (Klaagliederen 2:8, 9);

eenieder kan hier zien dat, met muur, voormuur, poorten en grendelen niets anders wordt verstaan dan leerstukken. Evenzo bij Jesaja:

‘Dit lied zal gezongen worden in het land van Juda; wij hebben een sterke stad, het heil zal muren en voorschansen zetten; opent de poorten, dat het rechtvaardige volk daarin ga, hetwelk de getrouwigheden bewaart’, (Jesaja 26:1, 2).

Bij dezelfde:

‘Ik zal U verhogen, Uw naam zal ik bekennen, Gij hebt van de stad een steenhoop gemaakt, de vaste stad tot een vervallen hoop, het paleis van de vreemdelingen, dat een stad was, in eeuwigheid zal hij niet herbouwd worden; daarom zal U een machtig volk eren, de stad van de tirannieke heidenen zal U vrezen’, (Jesaja 25:1, 2, 3);

waar het evenmin over een of andere stad gaat. In de profetie van Bileam: Edom zal een erfelijke bezitting zijn, en er zal een uit Jakob heersen, en het overige uit de stad ombrengen’, (Numeri 24:19);

alwaar eenieder kan zien, dat stad niet stad betekent; bij Jesaja:

‘De woeste stad der ijdelheid is verbroken, al de huizen staan gesloten, dat er niemand inkomen kan; er is een klaaglijk geroep op de straten, om des wijns wil’, (Jesaja 24:10, 11);

waar de stad der ijdelheid staat voor leegheid van de leer; hier en elders betekenen straten dat wat tot de stad behoort, het valse of het ware.

Bij Johannes:

‘Toen de zevende engel de fiool leeggoot, is de grote stad in drie delen gescheurd, en de steden van de heidenen vielen’, (Openbaring 16:19). Het kan eenieder duidelijk zijn, dat de grote stad een dwaalleer is, en de steden van de heidenen eveneens; ook wordt verklaard dat de grote stad de vrouw is, die hij zag, (Openbaring 17:18);

en eerder is aangetoond dat de vrouw zo’n Kerk is.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl