Bible

 

Ezechiël 27:22

Studie

       

22 De kooplieden van Scheba en Raema waren uw kooplieden; met alle hoofdspecerij, en met alle kostelijk gesteente en goud, handelden zij op uw markten.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 6419

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

6419. Dochters, zij loopt boven de muur; dat dit betekent om te strijden tegen het valse, staat vast uit de betekenis van de dochter, namelijk de Kerk, nrs. 2362, 3963; hier de geestelijke Kerk, omdat daarover wordt gehandeld; uit de betekenis van boven de muur lopen, namelijk om te strijden tegen het valse, zoals blijkt uit deze dingen die vlak daarop volgen, ‘zij verbitteren hem en zij schieten en zij haten hem, de pijlschieters en hij zal zitten in de stevigheid zijns boogs’, waarmee de strijd van het valse tegen het ware wordt aangeduid. Dat er wordt gezegd, zij loopt boven de muur, komt omdat in de innerlijke zin wordt gehandeld over de bestrijding van het ware door de valse dingen en over de bescherming van het ware tegen het valse, want de geestelijke Kerk, die door Jozef wordt uitgebeeld, wordt aanhoudend bestreden, maar de Heer beschermt haar aanhoudend; vandaar worden in het Woord de dingen die van de Kerk zijn vergeleken met een stad die een muur, een voormuur, poorten en grendels heeft; en met de bestrijdingen van die stad worden de bestrijdingen van het ware door de valse dingen beschreven; daarom duidt ook de stad de leerstellige dingen aan, nrs. 402, 2268, 2449, 2712, 2943, 3216, 4492, 4493;

en de muren de ware dingen van het geloof die verdedigen en in de tegenovergestelde zin de valse dingen die vernietigen; dat zij de ware dingen van het geloof betekenen die verdedigen, blijkt bij Jesaja:

‘Wij hebben een vaste stad; Hij zal heil stellen tot muren en voormuur; opent de poorten, opdat binnenschrijde de gerechte natie, welke de getrouwigheden bewaart’, (Jesaja 26:1);

en bij dezelfde:

‘Gij zult uw muren heil noemen en uw poorten lof’, (Jesaja 60:18).

Bij dezelfde:

‘Ziet, Ik heb u op de handen gegraveerd, uw muren vóór Mij bij voortduur’, (Jesaja 49:16);

de muren voor de ware dingen van het geloof.

Bij dezelfde:

‘Op uw muren, Jeruzalem, heb Ik wachters besteld; de ganse dag en de ganse nacht zullen zij niet zwijgen, Jehovah gedenkende’, (Jesaja 62:6).

Bij Jeremia:

‘Zo zei Jehovah: Ik zal de krijgswapenen omwenden waarmee gij strijdt met de koning van Babel, u belegerende buiten de muur; Ik zal zelf met ulieden strijden door een uitgestrekte hand’, (Jeremia 21:4).

Bij dezelfde:

‘Jehovah heeft gedacht te verderven de muur der dochter Zions; Hij heeft doen rouwen de voormuur en de muur, tegelijk kwijnen zij; haar poorten zijn in de aarde verzonken; Hij heeft haar grendels verdorven en gebroken’, (Klaagliederen 2:8, 9).

Bij Ezechiël:

‘De zonen van Arvad en uw heir op uw muren rondom; en de Gammadieten waren in uw torens; hun schilden hingen zij op uw muren rondom en zij vervolmaakten uw schoonheid’, (Ezechiël 27:11), waar over Tyrus wordt gehandeld, waarmee de erkentenissen van het goede en het ware worden aangeduid. Dat zulke dingen met een stad en met muren worden aangeduid, kan klaarblijkend vaststaan uit de beschrijving van het Heilige Jeruzalem, nederdalende vanuit de hemel, aan Johannes verschenen en dat daarmee de Nieuwe Kerk wordt aangeduid, blijkt uit de afzonderlijke dingen en met de muur daar het Goddelijk Ware, voortgaand uit de Heer; over die dingen het volgende bij Johannes:

‘Het Heilige Jeruzalem, nederdalende van de hemel, hebbende een grote en hoge muur, hebbende twaalf poorten; de muur der stad had twaalf fundamenten en in dezelve de namen van de twaalf apostelen des Lams; hij die met mij sprak, mat de stad en haar poorten en haar muur; haar muur was honderdvierenveertig ellen, zijnde de maat eens mensen, dat is, eens engels; de bouw van de muur was jaspis en de stad zuiver goud, zuiver glas gelijk; de fundamenten van de muur der stad waren opgesierd met elke kostbare steen’, (Openbaring 21:10, 12, 14, 15, 17-19);

dat de muur het Goddelijk Ware is, voortgaande uit de Heer en vandaar het ware van het geloof vanuit het goede van de naastenliefde, blijkt uit de afzonderlijke dingen die daar over de muur worden gezegd, zoals dat de muur twaalf fundamenten had en daarin de namen van de twaalf apostelen van het Lam; met twaalf worden immers alle dingen aangeduid, nrs. 3272, 3858, 3913;

met de muur en de fundamenten ervan de ware dingen van het geloof, eender als met de twaalf apostelen, nrs. 3488, 3858, 6397;

en verder dat de muur 144 ellen was; met dat getal wordt immers iets eenders aangeduid als met twaalf, namelijk alle dingen, want het is samengesteld uit twaalf maal twaalf vermenigvuldigd en omdat dat getal, wanneer het van een muur wordt gezegd, alle ware en goede dingen van het geloof betekent, wordt er aan toegevoegd dat het de maat eens mensen, dat is, eens engels is; en eveneens dat de bouw van de muur jaspis was en zijn fundamenten opgesierd met elke kostbare steen; met jaspis en met kostbare stenen worden immers de ware dingen van het geloof aangeduid, nr. 114.

Dat de muur in de tegenovergestelde zin de valse dingen betekent die vernietigen, blijkt uit deze plaatsen, bij Jesaja:

‘Een dag van tumult in het dal van het visioen; de Heer Jehovih Zebaoth vernietigt de muur, zodat het geschreeuw naar de berg is; want Elam heeft de pijlkoker opgenomen met de wagen van de mens, met ruiters; de ruiters hebben zich door zich te stellen gesteld tot aan de poort’, (Jesaja 22:5-7).

Bij dezelfde:

‘De veste der toevlucht uwer muren zal Hij neerdrukken, neerwerpen, neerstrekken tot de aarde, tot aan het stof toe’, (Jesaja 25:12).

Bij Jeremia:

‘Beklimt haar muren en werpt neder’, (Jeremia 5:10).

Bij dezelfde:

‘Ik zal aansteken een vuur in de muur van Damaskus, hetwelk de paleizen van Benhadad zal verteren’, (Jeremia 49:27).

Bij dezelfde:

‘Tegen de muren van Babel verheft de banier, houdt de wacht, bestelt wachters’, (Jeremia 51:2).

Bij Ezechiël:

‘Zij zullen de muren van Tyrus omkeren en haar torens vernietigen en Ik zal haar stof van haar wegvagen en Ik zal haar stellen tot de dorheid van een rots’, (Ezechiël 26:4, 8, 9, 12).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 3272

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

3272. Dat de woorden ‘twaalf vorsten van hun volken’ alle voornaamste dingen van deze geestelijke Kerk betekenen, blijkt uit de betekenis van twaalf, namelijk alle dingen van het geloof of van de Kerk, waarover de nrs. 577, 2089, 2129 aan het einde, 2130 aan het einde; uit de betekenis van de vorsten, namelijk de voornaamste dingen, waarover de nrs. 1482, 2089;

en uit de betekenis van de volken, namelijk diegenen die in waarheden zijn, waarover de nrs. 1259, 1260; dus degenen die van de geestelijke Kerk zijn, want van hen wordt gezegd, dat zij in waarheden zijn. Dat alle getallen in het Woord dingen betekenen, kan duidelijk blijken uit het getal twaalf dat zo vaak voorkomt. Dit getal betekent overal, waar het in het Woord gelezen wordt, alle dingen, zoals de twaalf stammen in het Oude Testament en de twaalf apostelen in het Nieuwe Testament, alle dingen van het geloof en dus alle dingen van de Kerk betekenen. Zo betekenen hier de twaalf vorsten alle voornaamste dingen van deze Kerk, die door evenzovele zonen van Ismaël worden uitgebeeld. Dat het getal twaalf deze dingen betekent, kan blijken uit wat eerder in de aangehaalde plaatsen is vermeld en ook uit de volgende in het Woord, bij Johannes:

‘Ik hoorde het getal dergenen, die verzegeld waren uit elke stam Israëls; uit de stam van Juda waren twaalfduizend verzegeld; uit de stam van Ruben waren twaalfduizend verzegeld; uit de stam van Gad waren twaalfduizend verzegeld’ enzovoort, (Openbaring 7:4-6 e.v.) waar door twaalfduizend verzegelden uit elke stam niets anders wordt aangeduid dan dat allen die in het geloof zijn, dat wil zeggen, in het goede daarvan, behouden worden.

Bij dezelfde:

‘Een vrouw, omgeven met de zon en de maan onder haar voeten; en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren’, (Openbaring 12:1);

de vrouw staat voor de Kerk, nrs. 252, 253;

de zon voor de hemelse liefde, de maan voor de geestelijke liefde, nrs. 30-38, 1529, 1530, 2441, 2495;

de twaalf sterren voor alle dingen van het geloof. Dat de sterren de erkentenissen van het goede en ware zijn, die tot het geloof behoren, zie de nrs. 2495, 2849.

Bij dezelfde:

‘De heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem, hebbende twaalf poorten en op de poorten twaalf engelen; en namen daarop geschreven, welke zijn de namen van de twaalf stammen van de zonen Israëls; de muur van de stad had twaalf fundamenten en in dezelve de namen van de twaalf apostelen van het Lam; hij mat de stad op twaalfduizend stadiën; en hij mat haar muur op honderdvierenveertig ellen, welke is de maat eens mensen, dat is, eens engels; de twaalf poorten waren twaalf paarlen’, (Openbaring 21:12, 14, 16, 17, 21);

hier wordt onder de heilige stad niets anders verstaan dan het geestelijk rijk van de Heer; en onder de poorten, de muur, de fundamenten de dingen die tot de naastenliefde en het geloof behoren; en door twaalf, zo vaak vermeld, wordt ‘het al’ van deze dingen aangeduid. Dat niet twaalf stammen noch twaalf apostelen bedoeld worden, kan eenieder duidelijk zijn.

Bij dezelfde:

‘In het midden van haar straat en op de ene en de andere zijde van de rivier was de boom des levens, voortbrengende twaalf vruchten, van maand tot maand gevende zijn vrucht’, (Openbaring 22:2);

de twaalf vruchten zijn alle dingen van de naastenliefde.

Bij Mattheüs:

‘Jezus zei: Voorwaar Ik zeg u, dat gij, die Mij gevolgd zijt, in de wederverwekking, wanneer de Zoon des mensen zal gezeten zijn op de troon van Zijn heerlijkheid, dat gij ook zult zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf stammen Israëls’, (Mattheüs 19:28);

hier worden onder de apostelen niet apostelen verstaan, noch onder tronen tronen, noch onder de stammen stammen, maar alle dingen die tot het geloof behoren, zie nr. 2129. Bovendien zijn het, in het Woord van het Oude Testament, daar waar de twaalf stammen worden genoemd, alle dingen van de Kerk die worden aangeduid. Zo ook is het ook gesteld met ‘de twaalf stenen naar de namen van de twaalf stammen Israëls in de Urim en Thumim’, (Exodus 28:21) en met ‘de twaalf toonbroden op de tafel gerangschikt’, (Leviticus 24:5, 6) evenzo met de overige dingen. Dat ook alle dingen van het geloof in de namen zelf van de twaalf zonen van Jakob of Israël besloten liggen, zal door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, in de volgende hoofdstukken 29 en 30 gezien worden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl