9248. Gij zult niet een gerucht der ijdelheid opnemen; dat dit betekent niet luisteren naar de valsheden, staat vast uit de betekenis van een gerucht opnemen, namelijk horen en doen, dus luisteren naar; het gerucht immers wordt in de oorspronkelijke taal uitgedrukt met een woord dat aanhoren betekent; en uit de betekenis van de ijdelheid, namelijk de valsheid en wel de valsheid van leer en godsdienst; zoals kan vaststaan uit de volgende plaatsen, bij Ezechiël: ‘Niet zal er langer zijn enig visioen der ijdelheid en vleiende waarzegging in het midden van het huis Israëls’, (Ezechiël 12:24); het visioen der ijdelheid voor valse onthulling.

Bij dezelfde: ‘Zij hebben de ijdelheid gezien en de waarzegging van de leugen; deswege dat gij ijdelheid spreekt en leugen ziet; derhalve, ziet, Ik ben tegen u, opdat Mijn hand zij tegen de profeten die ijdelheid zien en leugen waarzeggen’, (Ezechiël 13:6-9); de profeten, van wie hier wordt gezegd dat zij ijdelheid zien en leugen waarzeggen, betekenen hen die leren en in de abstracte zin de leer, nrs. 2534, 7269 en met betrekking tot de profeten wordt van zien gesproken, waarom zij ook in de oude tijden zienden werden genoemd, (1 Samuël 9:9); en met betrekking tot hen wordt eveneens van waarzeggen gesproken; met zien of met het visioen wordt, wanneer van de profeten sprake is, in de innerlijke zin de onthulling aangeduid die het leven betreft; en omdat de ijdelheid het valse van de leer betekent en de leugen het valse van het leven, wordt daarom gezegd: zij hebben ijdelheid gezien en de waarzegging van de leugen’.

Bij dezelfde: ‘Al ziende hebt gij ijdelheid, al waarzeggende hebt gij leugen’, (Ezechiël 21:29).

Bij Zacharia: ‘De terafim spreken ongerechtigheid en de waarzeggers zien leugen en zij spreken dromen der ijdelheid’, (Zacharia 10:2).

Bij Jeremia: ‘De profeten hebben ijdelheid gezien’, (Klaagliederen 2:14).

Dat de ijdelheid het valse van leer en godsdienst is, blijkt ook bij Hosea: ‘IJdelheid zijn zij geworden, in Gilgal slachtofferen zij ossen’, (Hosea 12:12).

Bij Jeremia: ‘Zij hebben Mij vergeten, Mijn volk, aan de ijdelheid hebben zij gerookt’, (Jeremia 18:15) en elders, zoals bij (Jesaja 5:18; 30:28; 59:4; Psalm 12:3; 119:37,38; 144:7,9).