Bible

 

Ezechiël 1:20

Studie

       

20 Waarhenen de geest was om te gaan, gingen zij, waarhenen de geest was om te gaan; en de raderen werden tegenover hen opgeheven; want de geest der dieren was in de raderen.

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 629

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

629. En geeft Hem heerlijkheid omdat gekomen is het uur van Zijn Gericht, betekent de erkenning en de belijdenis, dat al het Ware van het Woord, waar vanuit de Kerk de Kerk is, uit de Heer is, volgens die zal elk mens worden gericht.

Dat Hem heerlijkheid geven, betekent erkennen en belijden dat al het ware uit de Heer is, zie eerder in nr. 249; en omdat al het ware, waar vanuit de Kerk de Kerk is, vanuit het Woord is, wordt dus het Ware van het Woord verstaan; omdat gekomen is het uur van Zijn Gericht, betekent omdat elk mens gericht zal worden volgens het Ware van het Woord; dit wordt aangeduid, omdat met Hem heerlijkheid geven, wordt aangeduid erkennen en belijden dat al het Ware van het Woord uit de Heer is en nu gezegd wordt ‘omdat gekomen is het uur van Zijn gericht’ en het woord ‘omdat’ dit insluit als oorzaak.

Dat het Ware van het Woord eenieder zal richten, zie de nrs. 233, 273; en dat de Kerk is vanuit het Woord en dat zij zodanig is, hoedanig verstand van het Woord zij heeft, zie het werk ‘de Leer van het Nieuwe Jeruzalem aangaande de Gewijde Schrift’, nrs. 76-79.

Hieruit blijkt, dat de geestelijke zin van die woorden zodanig is.

Dat die zodanig is, is omdat de engelen van de hemel bij de heerlijkheid niets anders doorvatten dan het Goddelijk ware; en omdat al het Goddelijk Ware uit de Heer is, doorvatten zij bij ‘Hem heerlijkheid geven’, erkennen en belijden, dat al het ware uit Hem is; alle heerlijkheid in de hemelen immers is ook nergens anders vandaan en voor zoveel als een gezelschap van de hemel in het Goddelijk Ware is, voor evenzoveel glanzen daar alle dingen en voor evenzoveel zijn de engelen in de glans van de heerlijkheid.

Dat onder de heerlijkheid het Goddelijk Ware wordt verstaan, kan vaststaan uit deze plaatsen:

‘Een stem des roependen in de woestijn: Bereidt de weg voor Jehovah; de heerlijkheid van Jehovah zal onthuld worden en zij zullen zien, alle vlees’, (Jesaja 40:3, 5).

‘Wordt verlicht, omdat Uw licht komt en de heerlijkheid van Jehovah over u is opgegaan en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden’, (Jesaja 60:1) e.v..

‘Ik zal u geven tot een verbond den volke, tot een Licht der natiën en Mijn heerlijkheid zal Ik aan geen ander geven’, (Jesaja 42:6, 8).

‘Om mijnentwil zal Ik het doen en Ik zal Mijn heerlijkheid aan geen ander geven’, (Jesaja 48:11).

‘Van de opgang der zon zullen zij vrezen Zijn heerlijkheid; voor Zion zal de Verlosser komen’, (Jesaja 59:19, 20).

‘Zoals de dageraad zal uw licht uitbreken, de heerlijkheid van Jehovah zal u verzamelen’, (Jesaja 58:8).

‘Hij zal komen om alle natiën en tongen te vergaderen, opdat zij Mijn heerlijkheid zien;, (Jesaja 66:18).

‘Jehovah zei: Levend Ik en de algehele aarde zal vervuld worden met de heerlijkheid van Jehovah’, (Numeri 14:21).

‘De volheid der gehele aarde Zijn heerlijkheid’, (Jesaja 6:1-3).

‘In de aanvang was het Woord en God was het Woord; in Hetzelve was het Leven en het Leven was het Licht der mensen; het was het Ware Licht; en het Woord is Vlees geworden en wij hebben gezien Zijn heerlijkheid, een heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader’, (Johannes 1:1, 4, 9, 14).

‘Deze dingen zei Jesaja, toen hij Zijn heerlijkheid zag’, (Johannes 12:41).

‘En zij zullen zien de Zoon des Mensen, komende in de wolken des hemels met heerlijkheid’, (Mattheüs 24:3, 30).

‘De hemelen zullen vertellen de heerlijkheid Gods’, (Psalm 19:2).

‘En de natiën mogen de Naam van Jehovah vrezen en de koningen der aarde Uw heerlijkheid, dat Hij Zion gebouwd zal hebben en in Zijn heerlijkheid zal verschenen zijn’, (Psalm 102:16, 17).

‘De heerlijkheid Gods zal het Heilige Jeruzalem verlichten en haar kaars het Lam en de natiën die gezaligd worden, zullen in Zijn licht wandelen’, (Openbaring 21:23-25).

‘De Zoon des Mensen zal komen in Zijn heerlijkheid, Hij zal zitten op de troon van Zijn heerlijkheid’, (Mattheüs 25:31; Markus 8:38).

Dat ‘de heerlijkheid van Jehovah de tabernakel vervulde en overdekte’, (Exodus 40:34, 35; Leviticus 9:23, 24; Numeri 14:10-12; 16:19; 17:7).

Dat ‘zij het huis van Jehovah vervulde’, (1 Koningen 8:10, 11).

En elders, zoals bij (Jesaja 24:23; Ezechiël 1:28; 8:4; 9:3; 10:4, 18, 19; 11:22, 23; Lukas 2:32; 9:26; Johannes 2:11; 7:18; 17:24).

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

Bible

 

Jesaja 60

Studie

   

1 Maak u op, word verlicht, want uw Licht komt, en de heerlijkheid des HEEREN gaat over u op.

2 Want zie, de duisternis zal de aarde bedekken, en donkerheid de volken; doch over u zal de HEERE opgaan, en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden.

3 En de heidenen zullen tot uw licht gaan, en koningen tot den glans, die u is opgegaan.

4 Hef uw ogen rondom op, en zie, die allen zijn vergaderd, zij komen tot u; uw zonen zullen van verre komen, en uw dochters zullen aan uw zijde gevoedsterd worden.

5 Dan zult gij het zien en samenvloeien, en uw hart zal vervaard zijn en verwijd worden; want de menigte de zee zal tot u gekeerd worden, het heir der heidenen zal tot u komen.

6 Een hoop kemelen zal u bedekken, de snelle kemelen van Midian en Hefa; zij allen uit Scheba zullen komen; goud en wierook zullen zij aanbrengen, en zij zullen den overvloedigen lof des HEEREN boodschappen.

7 Al de schapen van Kedar zullen tot u verzameld worden; de rammen van Nebajoth zullen u dienen; zij zullen met welgevallen komen op Mijn altaar, en Ik zal het huis Mijner heerlijkheid heerlijk maken.

8 Wie zijn deze, die daar komen gevlogen als een wolk, en als duiven tot haar vensters?

9 Want de eilanden zullen Mij verwachten, en de schepen van Tarsis vooreerst, om uw kinderen van verre te brengen, hun zilver en hun goud met hen, tot den Naam des HEEREN uws Gods, en tot den Heilige Israels, dewijl Hij u heerlijk gemaakt heeft.

10 En de vreemden zullen uw muren bouwen, en hun koningen zullen u dienen; want in Mijn verbolgenheid heb Ik u geslagen, maar in Mijn welbehagen heb Ik Mij over u ontfermd.

11 En uw poorten zullen steeds openstaan, zij zullen des daags of des nachts niet toegesloten worden; opdat men tot u inbrenge het heir der heidenen, en hun koningen tot u geleid worden.

12 Want het volk en het koninkrijk, welke u niet zullen dienen, die zullen vergaan; en die volken zullen gans verwoest worden.

13 De heerlijkheid van Libanon zal tot u komen, de denneboom, de beukeboom en de busboom te gelijk, om te versieren de plaats Mijns heiligdoms, en Ik zal de plaats Mijner voeten heerlijk maken.

14 Ook zullen, zich buigende, tot u komen de kinderen dergenen, die u onderdrukt hebben, en allen, die u gelasterd hebben zullen zich nederbuigen aan de planten uwer voeten; en zij zullen u noemen de stad des HEEREN, het Sion van den Heilige Israels.

15 In plaats dat gij verlaten en gehaat zijt geweest, zodat niemand door u henen ging, zo zal Ik u stellen tot een eeuwige heerlijkheid, tot een vreugde van geslacht tot geslacht.

16 En gij zult de melk der heidenen zuigen, en gij zult de borsten der koningen zuigen; en gij zult weten, dat Ik de HEERE ben, uw Heiland, en uw Verlosser, de Machtige Jakobs.

17 Voor koper zal Ik goud brengen, en voor ijzer zal Ik zilver brengen, en voor hout koper, en voor stenen ijzer; en zal uw opzieners vreedzaam maken, en uw drijvers rechtvaardigen.

18 Er zal geen geweld meer gehoord worden in uw land, verstoring noch verbreking in uw landpale; maar uw muren zult gij Heil heten, en uw poorten Lof.

19 De zon zal u niet meer wezen tot een licht des daags, en tot een glans zal u de maan niet lichten; maar de HEERE zal u wezen tot een eeuwig licht, en uw God tot uw Sierlijkheid.

20 Uw zon zal niet meer ondergaan, en uw maan zal haar licht niet intrekken; want de HEERE zal u tot een eeuwig licht wezen, en de dagen uwer treuring zullen een einde nemen.

21 En uw volk zullen allen te zamen rechtvaardigen zijn, zij zullen in eeuwigheid de aarde erfelijk bezitten; zij zullen zijn een spruit Mijner plantingen, een werk Mijner handen, opdat Ik verheerlijkt worde.

22 De kleinste zal tot duizend worden, en de minste tot een machtig volk; Ik, de HEERE, zal zulks te zijner tijd snellijk doen komen.