Bible

 

Ezechiël 16:6

Studie

       

6 Als Ik bij u voorbijging, zo zag Ik u, vertreden zijnde in uw bloed, en Ik zeide tot u in uw bloed: Leef; ja, Ik zeide tot u in uw bloed: Leef!

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2913

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

2913. Dat de woorden ‘en hij sprak tot de zonen Cheths, zeggende’ degenen betekenen, bij wie de nieuwe geestelijke Kerk zou zijn, kan blijken uit de betekenis van Cheth en van Chittieten, Er waren vele inwoners in het land Kanaän, die hier en daar in het Woord worden opgesomd en onder hen waren de Chittieten; zie, (Genesis 15:20; Exodus 3:8, 17; 13:5; 23:23; Deuteronomium 7:1; 20:17; Jozua 3:10; 11:1, 3; 12:8; 24:11; 1 Koningen 9:20) en elders. Het merendeel van hen was uit de Oude Kerk; deze strekte zich uit over verschillende landen en ook over het land Kanaän, zie de nrs. 1238, 2385; allen die van deze Kerk waren, erkenden de naastenliefde als het voornaamste en al hun leerstellige dingen behoorden tot de naastenliefde of tot het leven. Zij die de leerstellige dingen van het geloof beoefenden, werden Kanaänieten genoemd en van de overige inwoners van Kanaän gescheiden, (Numeri 13:29) zie ook de nrs. 1062, 1063, 1076. Onder de betere inwoners in het land Kanaän behoorden de Chittieten, wat ook hieruit kan blijken, dat Abraham onder hen woonde en daarna Izaäk en Jakob en dat zij daar hun begraafplaatsen hadden; en ook dat zij zich vroom en bescheiden jegens Abraham gedroegen, zoals duidelijk blijkt uit wat in dit hoofdstuk over hen vermeld wordt, vooral in de verzen, (Genesis 23:5, 6, 10, 11, 14, 15). Dit is de reden dat door hen, als door een rechtschapen natie, de geestelijke Kerk of het ware van de Kerk wordt uitgebeeld en aangeduid. Maar het geschiedde met dezen als met de overigen van de Oude Kerk, dat zij in de loop van de tijd van de naastenliefde of het goede van het geloof afweken en vandaar werd door hen daarna het valse van de Kerk aangeduid, zoals in, (Ezechiël 16:3, 45) en elders. Dat de Chittieten niettemin onder de meer geëerden behoorden, kan hieruit blijken, dat er Chittieten bij David waren, als Achimelech, (1 Samuël 26:6, en Uriah, die een Chittiet was, (2 Samuël 11:3, 6, 17, 21) wiens echtgenote Bathseba was, uit wie aan David Salomo werd geboren, (2 Samuël 12:24). Dat Cheth de meer uiterlijke erkentenissen betekent, die op het leven betrekking hebben en die de uiterlijke waarheden van de geestelijke Kerk zijn, zie nr. 1203. In dit vers wordt gehandeld over de nieuwe Kerk, die de Heer sticht, wanneer de vorige vergaat; en in de volgende verzen wordt gehandeld over de opneming van het geloof bij hen. Er wordt niet gehandeld over een of andere Kerk bij de zonen van Cheth, maar in het algemeen over de verwekking van de geestelijke Kerk door de Heer, nadat de vorige ophield of voleindigd is. De zonen van Cheth zijn alleen maar diegenen die uitbeelden en aanduiden. Zie wat eerder over de Kerken is gezegd, namelijk dat de Kerk in de loop van de tijd afneemt en besmet wordt, nrs. 494, 501, 1327, 2422.

Dat zij van de naastenliefde afwijkt en boosheden en valsheden voortbrengt, nrs. 1834, 1835.

Dat de Kerk dan verwoest en verlaten wordt genoemd, nrs. 407-411, 2243.

Dat de Kerk bij de heidenen gesticht wordt en waarom, nr. 1366.

Dat er in de Kerk die verwoest wordt, altijd iets van de Kerk als een kern bewaard wordt, nrs. 468, 637, 931, 2422.

Dat het menselijk geslacht, wanneer er geen Kerk op het aardrijk was, te gronde zou gaan. Dat de Kerk is zoals het hart en de longen in een grootste lichaam, dat wil zeggen, in het menselijk geslacht, nrs. 637, 931, 2054, 2853. Van welke aard de geestelijke Kerk is, nrs. 765, 2669.

Dat de naastenliefde en niet het daarvan afgescheiden geloof, de Kerk uitmaakt, nrs. 809, 916.

Dat de Kerk één zou zijn, wanneer ieder mens naastenliefde zou hebben, ofschoon zij naar leerstellige dingen en eredienst zouden verschillen, nrs. 1285, 1316, 1798, 1799, 1834, 1844, 2385.

Dat alle mensen op aarde die in de Kerk van de Heer zijn, hoewel over de wereld verspreid, toch als het ware één vormen, zoals in de hemelen, zie nr. 2853.

Dat elke Kerk innerlijk en uiterlijk is, en beide tezamen één uitmaken, nrs. 409, 1083, 1098, 1100, 1242.

Dat de uiterlijke Kerk niets is, wanneer er geen innerlijke is, nr. 1795.

Dat de Kerk wordt vergeleken met de opgang en ondergang van de zon, met de tijden van het jaar en verder ook met de tijden van de dag, nr. 1837.

Dat het Laatste Oordeel de laatste tijd van de Kerk is, nrs. 900, 931, 1850, 2117, 2118.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl