Bible

 

Ezechiël 16:52

Studie

       

52 Draag gij dan ook uw schande, gij, die voor uw zusteren geoordeeld hebt door uw zonden, die gij gruwelijker gemaakt hebt dan zij; zij zijn rechtvaardiger dan gij; wees gij dan ook beschaamd, en draag uw schande, omdat gij uw zusters gerechtvaardigd hebt.

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 189

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

189. Opdat niemand uw kroon neme, betekent opdat de wijsheid niet zal vergaan, vanuit welke de eeuwige gelukzaligheid is.

De mens heeft de wijsheid nergens anders vandaan dan vanuit het goede door de ware dingen uit de Heer; dat de mens door deze ware dingen de wijsheid heeft, is omdat de Heer Zich hierdoor met de mens verbindt en de Heer is de Wijsheid Zelf en daarom vergaat de wijsheid bij de mens, wanneer hij ophoudt de ware dingen te doen, dat wil zeggen, volgens die te leven; dan houdt hij ook op de wijsheid lief te hebben en als gevolg daarvan de Heer.

Onder de wijsheid wordt verstaan wijsheid in geestelijke dingen; daarvanuit wordt als vanuit een bron afgeleid de wijsheid in overige dingen, dat het inzicht wordt genoemd en door dit de wetenschap, die is vanuit de aandoening van de ware dingen te weten.

Dat de kroon de wijsheid betekent, is omdat de wijsheid de hoogste plaats bij de mens inneemt en hem dus kroont; de kroon van een koning betekent ook niets anders, want een koning is in de geestelijke zin het Goddelijk Ware, nr. 20 en vanuit het Goddelijk Ware is alle wijsheid.

De wijsheid wordt met de kroon ook aangeduid in de volgende plaatsen:

‘Ik zal David een hoorn doen uitspruiten en op hem zal zijn kroon bloeien’, (Psalm 132:17, 18).

‘Jehovah gaf oorringen op uw oren en een kroon des sieraads op uw hoofd’, (Ezechiël 16:12); deze dingen ten aanzien van Jeruzalem, waarmee de Kerk wordt aangeduid ten aanzien van de leer; en daarom is de kroon des sieraads de wijsheid vanuit het Goddelijk Ware of vanuit het Woord.

‘Te dien dage zal Jehovah Zebaoth tot een kroon des sieraads zijn en tot een tulband der sierlijkheid de overblijfselen Zijns volks’, (Jesaja 28:5); deze dingen over de Heer, omdat gezegd wordt ‘te dien dage’; de kroon des sieraads tot welke Hij zijn zal, is de wijsheid; en de tulband der sierlijkheid is het inzicht; de overblijfselen des volks zijn zij bij wie Zijn Kerk zal zijn.

Iets eenders wordt met de kroon en de tulband aangeduid bij, (Jesaja 62:1, 3); en verder iets eenders met de gouden plaat op de tulband van Aharon, (Exodus 28:36, 37) die ook de bekroning werd genoemd.

Bovendien in deze plaatsen:

‘Zeg tot de koning en de heerseres: Laat u neder, zet u, omdat het ornament uws hoofds is nedergedaald, de kroon uwer sierlijkheid’, (Jeremia 13:18).

‘De vreugde onzes harten heeft opgehouden, de kroon onzes hoofds is gevallen’, (Klaagliederen 5:15, 16).

‘Mijn heerlijkheid heeft Hij van mij afgetrokken en de kroon mijns hoofds heeft Hij verwijderd’, (Job 19:9).

‘Gij hebt de kroon Uws Gezalfde gedoemd tot de aarde’, (Psalm 89:40); in deze plaatsen wordt met de kroon de wijsheid aangeduid.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 20

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

20. En ons maakt koningen en priesters, betekent Die geeft dat zij die geboren zijn uit Hem, dat wil zeggen, wederverwekt, in de wijsheid vanuit de Goddelijke Ware dingen en in de liefde vanuit de Goddelijke goede dingen zijn.

Het is bekend dat de Heer in het Woord koning en eveneens priester wordt genoemd: koning wordt Hij genoemd vanuit de Goddelijke Wijsheid en priester vanuit de Goddelijke Liefde en daarom worden zij die uit de Heer in de wijsheid zijn, zonen des konings en ook koningen genoemd en zij die uit Hem in de liefde zijn, worden dienaren en priesters genoemd; de wijsheid immers en de liefde bij hen is niet uit hen, dus is zij niet van hen, maar van de Heer; vandaar is het, dat zij onder de koningen en de priesters in het Woord worden verstaan; niet dat zij het zijn, maar dat de Heer in hen is en maakt dat zij zo worden genoemd.

Zij worden ook genoemd ‘uit Hem geborenen; zonen des koninkrijks; zonen des Vaders; en erfgenamen.

Uit Hem geborenen, (Johannes 1:12, 13), dat wil zeggen, vanuit het nieuwe geboren of wederverwekt, (Johannes 3:1 e.v.); zonen des koninkrijks, (Mattheüs 8:12; 13:38); zonen des Vaders in de hemel, (Mattheüs 5:45); erfgenamen, (Psalm 127:3; 1 Samuël 2:8; Mattheüs 25:34); en omdat zij erfgenamen, zonen des koninkrijks en uit de Heer als Vader, geborenen worden genoemd, worden zij koningen en priesters genoemd; verder wordt ook gezegd ‘dat zij met de Heer in Zijn troon zullen zitten’, (Openbaring 3:21).

Er zijn twee rijken waarin de algehele hemel is onderscheiden, het geestelijk rijk en het hemels rijk; het geestelijk rijk is dat wat het koningschap van de Heer wordt genoemd en omdat allen die daar zijn, in de wijsheid vanuit de ware dingen zijn, worden zij daarom verstaan onder de koningen, tot wie de Heer de mensen zal maken die in de wijsheid vanuit Hem zijn; en het hemels rijk is dat wat het priesterschap van de Heer wordt genoemd en omdat allen die daar zijn in de liefde vanuit de goede dingen zijn, worden zij daarom verstaan onder priesters, tot wie de Heer de mensen zal maken die in de liefde uit Hem zijn; eender wordt de Kerk van de Heer op aarde in twee rijken onderscheiden; over die rijken zie het werk ‘Over de Hemel en de Hel’, te Londen in het jaar 1758 uitgegeven, nrs. 24, 26.

Wie de geestelijke betekenis van koningen en priesters niet weet, kan dwalen in vele dingen die bij de profeten en in de Openbaring over hen wordt vermeld; zoals bij de profeten:

‘De zonen van de vreemdeling zullen uw muren bouwen en hun koningen zullen u bedienen; gij zult de melk der natiën zuigen, ja zelfs de borsten der koningen zuigen; opdat gij zult weten, dat Ik ben Jehovah, uw Heiland en uw Verlosser’, (Jesaja 60:10, 16).

‘Koningen zullen uw voedsterheren zijn en hun vorsten uw voedstervrouwen’, (Jesaja 49:23) en elders zoals in (Genesis 49:20; Psalm 2:10; Jesaja 14:9; 49:3; Klaagliederen 2:6, 9; Ezechiël 7:26, 27; Hosea 3:4; Zefanja 1:8).

Onder de koningen worden daar niet koningen verstaan, maar degenen die in de Goddelijke Ware dingen uit de Heer zijn en abstract genomen de Goddelijke Ware dingen, waaruit de wijsheid is.

Onder de koning van het zuiden en onder de koning van het noorden, die onder elkaar krijg voerden, (Daniël 11:1) e.v., worden ook niet koningen verstaan, maar onder de koning van het zuiden, zij die in de ware dingen zijn en onder de koning van het noorden degenen die in de valse dingen zijn.

Evenzo in de Openbaring, waar vele malen koningen worden genoemd, zoals in deze plaatsen:

‘De zesde engel goot de fiool uit over de grote rivier, de Eufraat en zijn water is uitgedroogd, opdat bereid zou worden de weg der koningen van de opgang der zon’, (Openbaring 16:12).

‘Met de grote hoer, zittende op vele wateren, hebben de koningen der aarde gehoereerd’, (Openbaring 17:2).

‘Van de wijn des toorns der hoererij van Babylon hebben alle natiën gedronken en de koningen der aarde hebben met haar gehoereerd’, (Openbaring 18:3).

‘En ik zag het beest en de koningen der aarde en hun heirlegers vergaderd om krijg te voeren met Hem die op het witte Paard zat’, (Openbaring 19:19).

‘En de natiën die behouden zijn, zullen in Zijn schijnsel wandelen en de koningen der aarde zullen brengen hun heerlijkheid en hun eer in het Nieuwe Jeruzalem’, (Openbaring 21:24; 16:14; 17:2, 9-14; 18:9, 10); onder de koningen worden daar diegenen verstaan die in de ware dingen zijn en in de tegengestelde zin zij die in de valse dingen zijn en abstract genomen de ware of de valse dingen; onder de hoererij van Babylon met de koningen der aarde wordt de vervalsing van het ware van de Kerk verstaan; dat Babylon of de vrouw die zat op het scharlaken beest, niet heeft gehoereerd met koningen, maar dat zij de ware dingen van het Woord heeft vervalst, staat vast.

Uit deze dingen blijkt, dat onder de koningen tot wie de Heer degenen zal maken die uit Hem wijs zijn, niet wordt verstaan dat zij koningen zullen zijn, maar dat zij wijzen zullen zijn; dat dit zo is, ziet ook de verlichte rede; evenzo in wat volgt:

‘Gij hebt ons onze God gemaakt tot koningen en priesters, opdat wij zullen heersen op de aarde’, (Openbaring 5:10).

Dat de Heer onder de koning de Waarheid heeft verstaan, blijkt uit Zijn woorden tot Pilatus:

‘Pilatus zei tot Hem: Zijt Gij dan een koning? Jezus antwoordde: Gij hebt het gezegd, omdat Ik koning ben; hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik de waarheid getuigenis geven zou; een elk die vanuit die waarheid is, hoort Mijn stem.

Pilatus zei tot Hem: Wat is waarheid?, (Johannes 18:37, 38); van de waarheid getuigenis brengen, wil zeggen dat Hijzelf de Waarheid is; en omdat Hij Zich krachtens haar koning noemde, zei Pilatus: Wat is waarheid?, dat wil zeggen, is de waarheid wel koning?

Dat de priesters degenen betekenen die in het goede van de liefde zijn en abstract genomen, de goede dingen van de liefde, zal men hierna zien.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl