Bible

 

Ezechiël 16:21

Studie

       

21 Dat gij Mijn kinderen geslacht hebt, en hebt ze overgegeven, als gij dezelve voor hen door het vuur hebt doen gaan?

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9960

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9960. Om te bedekken het vlees der naaktheid; dat dit betekent opdat niet de innerlijke dingen van de liefde, die vuil en hels zijn, verschijnen, staat vast uit de betekenis van bedekken, namelijk maken dat zij niet verschijnen; uit de betekenis van de geslachtsdelen en van de lenden, die hier met het vlees der naaktheid worden aangeduid, namelijk de innerlijke dingen van de echtelijke liefde, want wanneer met de onderbroek de uitwendige dingen van die liefde wordt aangeduid, nr. 9959, dan worden met het vlees dat deze bedekt, de innerlijke dingen ervan aangeduid.

Dat de lenden de echtelijke liefde betekenen, zie de nrs. 3021, 4280, 4575; en eveneens de geslachtsdelen, nrs. 4462, 5050-5062; en dat het vlees het goede van de liefde betekent, nrs. 3813, 7850, 9127; en omdat de meeste dingen in het Woord een tegengestelde zin hebben, hebben dus eveneens de lenden, de geslachtsdelen en het vlees dit ook, in welke zin zij de boze, de vuile en de helse dingen van die liefde betekenen nrs. 3813, 5059.

Dat zij hier de boze, de vuile en de helse dingen betekenen, blijkt hieruit, dat er wordt gezegd: om te bedekken het vlees der naaktheid; het vlees der naaktheid is hier wat is tegengesteld aan het goede van de echtelijke liefde, dus het verkwikkelijke van de echtbreuk, dus het helse, waarover in wat volgt.

Wat de naaktheid aangaat, deze ontleent de betekenis aan de lichaamsdelen die naakt verschijnen, evenzo als de klederen haar ontlenen aan de lichaamsdelen die zij bekleden, nr. 9827; daarom een andere betekenis, wanneer de naaktheid het hoofd betreft, dus de kaalheid; een andere wanneer zij het gehele lichaam betreft en een andere wanneer zij de lenden en de geslachtsdelen betreft.

Wanneer de naaktheid het hoofd betreft, dus de kaalheid, dan betekent zij de beroving van het inzicht van het ware en van de wijsheid van het goede; wanneer zij het gehele lichaam betreft, dan betekent zij de waarheden die van het geloof zijn en wanneer zij de lenden en de geslachtsdelen betreft, dan betekent zij de beroving van het goede van de liefde.

Wat het eerste aangaat; wanneer de naaktheid het hoofd betreft, dus de kaalheid, dan betekent zij de beroving van het inzicht van het ware en de wijsheid van het goede; dit staat vast bij Jesaja: ‘Te dien dage zal de Heer door de koning van Assur afscheren het hoofd en de haren van de voeten en de baard zal Hij verteren’, (Jesaja 7:20).

Het hoofd afscheren, is beroven van de innerlijke waarheden van de Kerk; de haren afscheren en de baard verteren, is beroven van de uiterlijke waarheden ervan; door de koning van Assur is door de redeneringen vanuit valsheden.

Het is voor eenieder duidelijk, dat door de koning van Assur niet het hoofd zou worden afgeschoren, noch het haar van de voeten, noch de baard maar dat dit aanduidende dingen zijn.

Dat het hoofd de innerlijke dingen zijn die van de wijsheid en van het inzicht zijn, zie de nrs. 6292, 6436, 9166, 9656; dat de koning van Assur de redenering is, nrs. 119, 1186; dat het haar het uiterlijke ware van de Kerk is, nrs. 3301, 5247, 5569-5573; dat de voeten ook het uiterlijke of het natuurlijke zijn, nrs. 2162, 3147, 3986, 4280, 4938-4952.

Dat de baard de zinlijke wetenschappen zijn, dus de laatste waarheden, staat vast uit die plaatsen in het Woord, waar de baard wordt genoemd.

Bij dezelfde: ‘Op alle hoofden kaalheid, alle baard afgeschoren’, (Jesaja 15:2).

Bij Jeremia: ‘Kaalheid zal komen op Gaza, hoe lang zult gij uzelf insnijdingen maken’, (Jeremia 47:5).

Bij Ezechiël: ‘Op alle aangezichten schaamte en op alle hoofden kaalheid; zij zullen hun zilver op de straten werpen en het goud zal tot een gruwel zijn’, (Ezechiël 7:18,19); op alle hoofden kaalheid, voor de beroving van het inzicht van het ware en van de wijsheid van het goede; omdat dit wordt aangeduid, wordt er ook gezegd; zij zullen hun zilver op de straten werpen en het goud zal tot een gruwel zijn.

Het zilver immers is het ware dat van het inzicht is en het goud is het goede dat van de wijsheid is, nrs. 1551, 5658, 6914, 6917, 8932.

Het is duidelijk dat er niet wordt verstaan een kaalheid op alle hoofden en dat zij niet het zilver op de straten zullen gooien en dat het goud niet tot een gruwel zal zijn.

Bij Mozes: ‘Mozes zei tot Aharon en tot Eleazar en tot Ithamar, diens zonen: Gij zult uw hoofden niet scheren en uw klederen niet verscheuren, opdat gij niet sterft en Hij vertoorne over de algehele vergadering’, (Leviticus 10:6).

Bij Ezechiël: ‘De priesters Levieten zullen het hoofd niet scheren en hun hoofdhaar niet neerlaten’, (Ezechiël 44:20).

Omdat Aharon en zijn zonen de Heer uitbeeldden ten aanzien van het Goddelijk Goede en ten aanzien van het Goddelijk Ware, nrs. 9806, 9807 en omdat met het geschoren hoofd en met de gescheurde kleding de beroving ervan werd aangeduid, was het daarom verboden het hoofd te scheren en de klederen te verscheuren.

En er wordt gezegd: opdat gij niet sterft en Hij vertoorne over de ganse vergadering; waarmee wordt aangeduid, dat zo zou vergaan het uitbeeldende van de Heer ten aanzien van het Goddelijk Goede en ten aanzien van het Goddelijk Ware, dus het uitbeeldende van de Kerk.

Omdat de rouw de geestelijke rouw uitbeeldde, dus de rouw om de beroving van het ware en het goede van de Kerk, brachten zij daarom in de rouw kaalheid over de hoofden, zoals bij Jeremia: ‘Zij zullen hen niet bejammeren, noch zal kaalheid worden aangebracht om hen’, (Jeremia 16:6).

Bij Amos: ‘Ik zal uw feesten in rouw verkeren en Ik zal kaalheid op elk hoofd doen opklimmen en Ik zal die stellen zoals de rouw van een enigverwekte’, (Amos 8:10).

Bij Micha: ‘Neem kaalheid aan en scheer u om de zonen van uw verrukkingen, verwijd uw kaalheid, zoals de arend, omdat zij van u zijn heengetrokken’, (Micha 1:16); de zonen der verrukkingen zijn de Goddelijke waarheden; hun heentrekken is de beroving.

Dat de zonen de waarheden zijn, zie nr. 9807.

Ten tweede, dat de kaalheid, wanneer zij het gehele lichaam betreft, de beroving van de waarheden van het geloof betekent, staat vast bij Johannes: ‘Aan de engel van de Kerk van de Laodicensen, schrijf: Omdat gij zegt: Ik ben rijk en heb nergens gebrek aan, terwijl gij niet weet dat gij zijt ellendig en jammerlijk en behoeftig en blind en naakt: Ik raad u dat gij van Mij koopt goud, met vuur gezuiverd en witte bekleedselen opdat gij moogt worden bekleed, opdat de schaamte van uw naaktheid niet zal worden geopenbaard’, (Openbaring 3:17,18).

De engel van de Kerk is het Goddelijk Ware daar; zeggen dat hij rijk is, is: dat hij in de erkentenissen is van het ware en het goede; ellendig, behoeftig, blind en naakt is: dat hij toch is zonder de waarheden ingeplant aan het leven, dus zonder het goede; met vuur gezuiverd goud kopen, is zich het goede verwerven; de witte bekleedselen zijn de echte waarheden van het geloof vanuit het goede.

Daaruit blijkt wat is, opdat de schaamte der naaktheid niet zal worden geopenbaard.

Bij dezelfde: ‘Ik kom zoals een dief; gezegend hij die waakt en zijn bekleedselen bewaart, opdat hij niet naakt wandele en zij zijn schaamte zien’, (Openbaring 16:15), evenzo.

Bij dezelfde: ‘Zij zullen de hoer haat toedragen en haar verwoest en naakt maken’, (Openbaring 17:16); de hoer staat voor degenen die de Goddelijke waarheden vervalsen; haar naakt maken, klaarblijkelijk voor: van die dingen beroven, want er wordt gezegd verwoest en naakt; verwoesten is beroven van de waarheden.

Met de naaktheid wordt ook de onwetendheid omtrent het ware aangeduid en met de bekleding de inlichting, bij Jesaja: ‘Wanneer gij een naakte zult hebben gezien en wanneer gij hem zal hebben gedekt, zo zal uw licht voortbreken zoals de dageraad’, (Jesaja 58:7,8).

Bij Mattheüs: ‘De Koning zal zeggen tot hen die aan de rechterzijden zijn: Ik ben naakt geweest en gij hebt Mij bekleed; en Hij zegt tot hen die aan de linkerzijden zijn: Ik ben naakt geweest en gij hebt Mij niet bekleed’, (Mattheüs 25:36,38,43,44); naakt staat hier voor hen die niet in de ware dingen zijn en toch de waarheden verlangen en verder voor hen die erkennen dat niets van het goede en het ware in hen is; zie de nrs. 4956, 4958.

Ten derde, dat de naaktheid wanneer zij de lenden en de geslachtsdelen betreft, de beroving van het goede van de liefde betekent, staat vast bij Jesaja: ‘O maagd, dochter van Babel, neem de molen en maal de stromen; uw naaktheid zal worden onthuld, ook zal uw schande worden gezien’, (Jesaja 47:2,3); de dochter van Babel is de Kerk of iets wat gelijkt op een Kerk, waar het heilige in de uiterlijke dingen is, maar het profane in de innerlijke dingen.

Het profane dat in de innerlijke dingen is, is, dat zij zichzelf en de wereld als einddoel beogen, dus de overheersing en de overvloed van schatten en de heilige dingen beschouwen als middelen tot dat einddoel.

De molen nemen en meel maken, is een leer samenvoegen uit zulke dingen die als middelen aan het einddoel van dienst zullen zijn, nr. 7780.

De lokken onthullen, de voeten ontbloten en de dij onthullen, is zonder schaamte en vrees de uiterlijke en de innerlijke heilige dingen prostitueren; dus is de naaktheid onthullen; maken dat de vuile en de helse dingen, die de einddoelen zijn, verschijnen.

Bij Jeremia: ‘Jeruzalem heeft een zonde gezondigd, zij die haar hebben geëerd, verachten haar, omdat zij haar naaktheid zien, haar onreinheid in haar franjes’, (Klaagliederen 1:8,9).

Jeruzalem staat voor de Kerk, hier voor de Kerk die in valsheden vanuit het boze is; de naaktheid zien, voor de vuilen en de helse liefden; de onreinheid in de franjes, voor zulke dingen in het uiterste; dat de franjes de uiterste dingen zijn, zie nr. 9917.

Bij Nahum: ‘Ik zal uw franjes ontdekken over uw aangezichten en Ik zal de natiën uw naaktheid tonen en de koninkrijken uw schande’, (Nahum 3:5).

De franjes ontdekken voor de uiterlijke dingen wegnemen, zodat de innerlijke dingen verschijnen; de naaktheid die de natiën zal worden getoond en de schande aan de koninkrijken, zijn de helse liefden, dus de liefden van zich en van de wereld, die de innerlijke dingen bezoedelen.

Bij Ezechiël: ‘Gij waart gekomen tot de sieraden der sieraden; de borsten waren vast geworden en het haar was gegroeid; gij waart naakt en ontbloot; met al uw gruwelen en uw hoererijen hebt gij niet gedacht aan de dagen van uw jeugd, toen gij naakt en ontbloot waart, vertreden in uw bloed. Onthuld is uw naaktheid door uw hoererijen over uw boelen’, (Ezechiël 16:7,22,36).

Bij dezelfde: ‘Ik zal u geven in de hand van degenen die gij haat, opdat zij met u handelen uit haat; en zij u achterlaten naakt en ontbloot en de naaktheid van uw hoererijen zal worden onthuld’, (Ezechiël 23:28,29).

Bij Hosea: ‘Twist met ulieder moeder, opdat zij haar hoererijen verwijdere van haar aangezichten en de echtbreuken van tussen haar borsten, opdat Ik haar misschien niet naakt zal uitstropen en haar zal zetten volgens de dag van haar geboorte en haar zal stellen zoals een woestijn en haar zal schikken zoals een land van de droogte en haar zal doden door dorst.

Ik zal wederkeren en nemen Mijn koren, Mijn most, Mijn wol en Mijn linnen, die waren om haar naaktheid te bedekken; en Ik zal haar laagheid onthullen in de ogen van haar boelen’, (Hosea 2:1,2,8,9); daar en hier wordt gehandeld over Jeruzalem, die ook moeder wordt genoemd en met haar wordt de Kerk aangeduid; haar verdraaidheid wordt beschreven met de hoererijen, de echtbreuken en met de onthulling van de naaktheid, welke niets anders zijn dan de vuile en de helse liefden, namelijk de liefden van zich en van de wereld, wanneer die de einddoelen zijn, waaruit opwellen alle boosheden en daaruit alle valsheden; vandaar worden in het Woord de vervalsingen van het ware en de echtbreuken van het goede beschreven met hoererijen en echtbreuken en worden die daar eveneens ook zo genoemd, nr. 8904.

Daaruit blijkt, wat er wordt verstaan onder de naaktheid en onder de onthulling van de naaktheid.

Omdat er wordt gehandeld over de vervalste waarheden van de Kerk en over de verechtbreukte goedheden ervan, wordt er daarom gezegd: dat Ik haar zal stellen zoals een woestijn en haar zal schikken zoals een land der droogte en haar zal doden door dorst.

De woestijn is dat wat zonder goedheden is, het land der droogte dat wat zonder waarheden is en de dorst is de beroving van alle dingen van het geloof.

Er wordt ook gezegd dat Hij zou nemen Zijn koren, Zijn most, Zijn wol en Zijn linnen, waarmee Hij haar naaktheid had gedekt, omdat met het koren het innerlijk goede van de geestelijke Kerk wordt aangeduid, met de most het innerlijk ware ervan, met de wol het uiterlijk goede ervan en met het linnen het uiterlijk ware ervan.

Dat niet linnen, wol, most en koren worden verstaan, kan eenieder zien, die vanuit een enigermate verlichte rede die dingen leest en die gelooft dat in het Woord geen woord zinledig is; en dat overal niet dan alleen het heilige is, omdat het Goddelijk is.

Bij Jeremia: ‘Dochter van Edom, ook tot u zal de beker doorgaan, gij zult dronken worden en ontbloot worden’, (Klaagliederen 4:21).

Bij Habakuk: ‘Wee hem die zijn genoot doet drinken door hem dronken te maken en door de blik te richten op hun naaktheden. Gij zult met schande verzadigd worden meer dan met heerlijkheid; drinkt ook gij, opdat uw voorhuid onthuld zal worden’ (Habakuk 2:15,16).

Bij Ezechiël: ‘Zij hebben het bloed in u vergoten; de naaktheid van de vader heeft hij in u onthuld’, (Ezechiël 22:10).

Wat die dingen betekenen kan niemand weten, indien hij niet weet wat de beker is, wat drinken, wat drinken worden, wat ontbloot worden, wat de blik richten op de naaktheden en die onthullen, en ook de voorhuid.

Dat al die dingen geestelijk moeten worden verstaan, is duidelijk: geestelijk drinken is onderricht worden in de waarheden en in de tegengestelde zin in de valsheden, dus die putten, nrs. 3069, 3168, 8562, 9412.

Vandaar staat vast wat de beker is, waaruit wordt gedronken, nr. 5120; dronken worden is daarvandaan waanzinnig worden; en ontbloot worden, is geheel en al ervan beroofd worden.

De naaktheden onthullen is de boosheden van de liefden van zich en van de wereld onthullen, die hels zijn; de naaktheden van de vader onthullen, is de zaken onthullen die vanuit de erfelijkheid en vanuit de wil zijn; de voorhuid onthullen, is die dingen bezoedelen.

Dat de voorhuid de bezoedeling van de hemelse goedheden door die liefden is, zie de nrs. 2056, 3412, 4462, 7045; vandaar is de besnijdenis de zuivering daarvan, nrs. 2036, 2632.

Hieruit kan vaststaan, wat er wordt aangeduid met de dronkenschap en met de daaruit volgende onthulling van de naaktheid van Noach, waarover het volgende in Genesis: ‘Noach dronk van de wijn en hij werd dronken en hij was opengedekt in het midden van zijn tent. En Cham, de vader van Kanaän, zag de naaktheid van zijn vader en hij gaf het zijn twee broers te kennen. En Sem en Jafet namen een kleed en zij legden het op de schouder, zij beiden en zij gingen achterwaarts en zij bedekten de naaktheid van hun vader en hun aangezichten waren achterwaarts en zij zagen de naaktheid van hun vader niet’, (Genesis 9:21-23).

Daar wordt de mens van de Oude Kerk beschreven, die Noach is; de wijn die hij dronk en waarvan hij dronken werd, is het valse waarmee de Kerk in de aanvang was doordrenkt; dat hij vandaar opengedekt in het midden van de tent lag, betekent de boosheden vanwege het ontbreken van het ware in de eredienst.

Het kleed waarmee Sem en Jafet diens naaktheid bedekten, is het ware van het geloof, waardoor die boosheden worden bedekt en verbeterd.

De inplanting van het ware en het goede van het geloof in het verstandelijke deel wordt daarmee beschreven, dat zij het kleed op de schouder legden, achterwaarts gingen en dat zij het aangezicht achterwaarts keerden, want het is geheel en al zo gesteld met de waarheden en de goedheden van het geloof bij de mens van de geestelijke Kerk.

Sem en Jafet betekent degenen van de geestelijke Kerk die de waarheden van het geloof hebben opgenomen in het goede, dat de naastenliefde is.

Kanaän echter zijn degenen die niet de waarheden van het geloof hebben opgenomen in het goede of in de naastenliefde.

Dat Noach de mens van de Oude Kerk in de aanvang uitbeeldt en dat dezen zodanig zijn geweest, zie de nrs. 736, 773, 788, 1126; dat Sem de mens van de geestelijke innerlijke Kerk uitbeeldt en Jafet die van de uiterlijke, nrs. 1102, 1127, 1140, 1141, 1150.

Dat Kanaän degenen heeft uitgebeeld die in het van de naastenliefde gescheiden geloof zijn, of wat hetzelfde is, in de uiterlijke eredienst gescheiden van de innerlijke, dus in het bijzonder de Joodse natie, nrs. 1093, 1140, 1141, 1167; dat het ware en het goede van het geloof in het verstandelijk deel worden ingeplant bij de mens van de geestelijke Kerk, nr. 9596.

Bovendien betekent de wijn waarvan Noach dronken werd, het valse, nr. 6377.

De tent waarin hij opengedekt neerlag, betekent het heilige van de eredienst, nrs. 2145, 2152, 3312, 4128, 4391; het kleed waarmee zij de naaktheid van hun vader bedekten, betekent het ware van het geloof, nrs. 5954, 9212, 9216; de naaktheid zelf diens boze vanuit de wil, die wordt bedekt door de waarheden van het geloof en wanneer dit wordt bedekt, schouwen de waarheden achterwaarts.

Dat deze verborgenheden in deze historische teksten zijn ingewikkeld, blijkt uit de innerlijke zin; en dat die verborgenheden van de Kerk zijn, kan men hieruit zien, dat Sem en Jafet alleen daarom, dat zij de naaktheid van hun vader hadden toegedekt, werden gezegend en met hen geheel hun nageslacht; en dat Kanaän met geheel zijn nageslacht werd vervloekt, alleen omdat diens vader het aan zijn broers te kennen had gegeven.

Aangezien de innerlijke dingen bij de Joodse en de Israëlitische natie vuil waren, zij waren immers meer dan de overige natiën in de liefden van zich en van de wereld en omdat de geslachtsdelen met de lenden de echtelijke liefde betekenen en die liefde de fundamentele van alle hemelse en geestelijke liefden is en die dus omvat, waren er daarom voorzorgsmaatregelen getroffen, dat de naaktheden van die delen bij Aharon en diens zonen, wanneer zij in de heilige eredienst waren, niet op enige wijze verschenen; wat de oorzaak is, dat er wordt gezegd dat zij voor hen zouden maken onderbroeken van linnen om het vlees der naaktheid te bedekken, van de lenden tot aan de dijen; en elders, dat hij niet zou klimmen op treden tot het altaar, opdat de naaktheid op hem niet zou worden onthuld’, (Exodus 20:26).

Dat bij de Joodse en de Israëlitische natie de innerlijke dingen vuil zijn geweest en dat die gesloten waren wanneer zij in de eredienst waren, zie de nrs. 9320, 9380.

Dat de geslachtsdelen met de lenden de echtelijke liefde betekenen, nrs. 3021, 4280, 4462, 4575, 5050-5062; en dat de echtelijke liefde de fundamentele van alle hemelse en alle geestelijke liefden is, dus dat deze liefden ook daaronder worden verstaan, nrs. 686, 2734, 3021, 4280, 5054.

Hieruit staat nu vast, wat naaktheid betekent, vooral de naaktheid die voor de verwekking bestemd zijn, wanneer de innerlijke dingen vuil zijn.

Wanneer daarentegen de innerlijke dingen kuis zijn, dan betekent de naaktheid de onschuld, omdat zij de echtelijke liefde betekent, de oorzaak hiervan is dat de waarlijk echtelijke liefde in haar wezen de onschuld is; dat de waarlijk echtelijke liefde de onschuld is, zie nr. 2736.

Dus is de naaktheid in deze zin de onschuld, nrs. 165, 8375; daarom verschijnen ook de engelen van de binnenste hemel, naakt, nrs. 165, 2306, 2736.

Omdat de Oudste Kerk, die in de eerste hoofdstukken van Genesis wordt beschreven en in de innerlijke zin wordt verstaan onder Adam of de mens en onder zijn echtgenote, een hemelse Kerk is geweest, wordt er daarom gezegd ‘dat beiden naakt waren en niet bloosden’, (Genesis 2:25); maar toen die Kerk was gevallen, wat heeft plaatsgevonden door het eten van de boom der wetenschap, waarmee de redenering werd aangeduid vanuit wetenschappelijke dingen over het Goddelijke, wordt er gezegd ‘dat zij bekenden dat zij naakt waren’; en dat zij zich vijgenbladeren samennaaiden en zich gordels maakten en dus zo hun naaktheden bedekten; en eveneens dat de mens zei, toen Jehovah tot hem had geroepen ‘dat hij vreesde omdat hij naakt was; en daarna ‘dat Jehovah voor hen maakte rokken van vel en hen bekleedde’, (Genesis 3:6-11,21).

Onder de vijgenbladeren waaruit zij zich gordels maakten en eveneens onder de rokken van vel, worden de waarheden en de goedheden van de uiterlijke mens verstaan; dat op die wijze de staat na de val wordt beschreven, had als oorzaak, dat zij van innerlijke mensen uiterlijke waren geworden; het innerlijke van hen wordt aangeduid met het paradijs, het paradijs immers is het inzicht en de wijsheid van de innerlijke mens en de toesluiting ervan wordt aangeduid met de uitwerping uit het paradijs.

Dat het blad het natuurlijk ware is, dus het wetenschappelijke, zie nr. 885; dat de vijgenboom het natuurlijk goede is of het goede van de uiterlijke mens, nrs. 217, 4231, 5113; en dat de rok van vel ook het ware en het goede van de uiterlijke mens is, nrs. 294-296; dat het vel het uiterlijke is, nr. 3540.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 5120

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

5120. En ik gaf de beker op de handholte van Farao; dat dit de toe-eigening door het innerlijk natuurlijke betekent, staat vast uit de betekenis van de beker geven, dus de wijn om te drinken, te weten toe-eigenen; dat drinken de toe-eigening van het ware is, zie nr. 3168;

en uit de uitbeelding van Farao, namelijk het innerlijk natuurlijke, nrs. 5080, 5095, 5118. Hier wordt, zoals uit het voorafgaande blijkt, gehandeld over de wederverwekking van het zinlijke dat onderworpen is aan het verstandelijke deel van de innerlijke mens; dit zinlijke wordt aangeduid door de schenker, dus over de invloeiing van het ware en het goede en over de opneming in het uiterlijk natuurlijke . Maar omdat deze dingen te veraf liggen van het bevattingsvermogen van degenen die niet enig duidelijk onderscheiden idee hebben over het redelijke en over het natuurlijke, noch enig idee over de invloeiing, blijft daarom een verdere ontvouwing achterwege. Bovendien wordt in het Woord meermalen melding gemaakt van de beker of de drinkbeker of de kelk en daarmee wordt in de echte zin het geestelijke ware aangeduid, dat wil zeggen, het ware van het geloof dat vanuit het goede van de naastenliefde is, eender als door de wijn; en in de tegenovergestelde zin het valse waardoor het boze is en eveneens het valse vanuit het boze. Dat de beker iets eenders betekent als de wijn, komt omdat de beker de houder is en de wijn de inhoud en zij vandaar één uitmaken en zo wordt het ene onder het andere verstaan. Dat die dingen in het Woord worden aangeduid met de beker, blijkt uit deze plaatsen; bij David:

‘Jehovah, Gij zult voor mij een tafel toerichten voor het aangezicht der vijanden en Gij zult met olie mijn hoofd vet maken, mijn beker zal overvloed hebben’, (Psalm 23:5);

de tafel toerichten en het hoofd vet maken met olie, voor begiftigd worden met het goede van de naastenliefde en de liefde; mijn beker zal overvloed hebben, voor dat het natuurlijke zal worden vervuld met het geestelijk ware en goede daaruit.

Bij dezelfde:

‘Wat zal ik Jehovah teruggeven; ik zal de beker der heilen aannemen en de Naam van Jehovah aanroepen’, (Psalm 116:12, 13);

de beker der heilen aannemen, voor de toe-eigening van de goede dingen van het geloof.

Bij Markus:

‘Zo wie ulieden een beker waters zal te drinken hebben gegeven in Mijn naam, omdat gij van Christus zijt, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon niet verliezen’, (Markus 9:41);

een beker waters te drinken geven in Mijn naam, voor onderrichten in de ware dingen van het geloof vanuit enige naastenliefde.

Bij Mattheüs:

‘Terstond de beker nemende en dank zeggende, gaf Hij hun die, zeggende: Drinkt allen daaruit; dit immers is Mijn bloed, dat van het Nieuwe Testament’, (Mattheüs 26:27, 28; Markus 14:23, 24; Lukas 22:20);

er wordt gezegd beker niet wijn, omdat van wijn wordt gesproken met betrekking tot de geestelijke Kerk, maar van het bloed met betrekking tot de hemelse Kerk, hoewel het ene en het andere het heilig ware betekent, voortgaande uit de Heer, maar in de geestelijke Kerk het heilige van het geloof vanuit de liefde jegens de naaste, maar in de hemelse Kerk het heilige van de naastenliefde vanuit de liefde tot de Heer. De geestelijke Kerk wordt hierin van de hemelse onderscheiden dat eerstgenoemde in de liefde jegens de naaste is, de laatstgenoemde in de liefde tot de Heer; en het Heilig Avondmaal werd ingesteld opdat het de liefde van de Heer jegens het gehele menselijke geslacht zou uitbeelden en aanduiden en de wederkerige liefde van de mens jegens Hem. Omdat met de drinkbeker of de beker datgene werd aangeduid wat kon bevatten en met de wijn dat wat daarin kon worden bevat, dus met de beker het uiterlijke van de mens en met de wijn het innerlijke van hem, werd daarom door de Heer gezegd:

‘Wee u, gij schriftgeleerden en farizeeën, gij geveinsden, omdat gij reinigt het uiterlijke des drinkbekers en des schotels, de innerlijke dingen echter zijn vol van roof en onmatigheid; gij blinde farizeeër, reinig eerst het innerlijke van des drinkbekers en des schotels en het uiterlijke zal ook rein worden’, (Mattheüs 23:25, 26; Lukas 11:39);

onder de drinkbeker wordt ook hier in de innerlijke zin het ware van het geloof verstaan; dit aankweken zonder zijn goede, is reinigen ten aanzien van het uiterlijke van de drinkbeker en nog meer wanneer de innerlijke dingen vol zijn van geveinsdheid, sluwheid, haat, wraak en wreedheid; dan immers is het ware van het geloof alleen in de uiterlijke mens en in het geheel niets ervan in de innerlijke; en het goede van het geloof aankweken en zich daarvan doordrenken, maakt dat de ware dingen worden verbonden met het goede in de innerlijke mens; ook worden dan de begoochelingen voor ware dingen aanvaard, wat wordt aangeduid met, ‘eerst het innerlijke van de drinkbeker reinigen en dan zal ook het uiterlijke rein worden.’ Eender wat staat bij Markus:

‘Er zijn vele andere dingen die de farizeeën en de Joden aangenomen hebben te houden, de dopingen van de drinkbekers en de kannen en de bronzen vaten en de bedden; nalatende het gebod Gods, houdt gij de overlevering der mensen, de dopen van de kannen en drinkbekers en eendere andere dingen doet gij vele; gij verstoot het gebod Gods, opdat gij uw overlevering zoudt onderhouden’, (Markus 7:4, 8, 9). Dat met de drinkbeker of de beker in de tegenovergestelde zin het valse waar vanuit het boze is, wordt aangeduid en verder het valse dat vanuit het boze is, staat vast uit het volgende; bij Jeremia:

‘Aldus heeft Jehovah, de God Israëls, tot mij gezegd: Neem deze beker des wijns des toorns uit Mijn hand en doe die drinken alle natiën tot welke Ik u zende; opdat zij drinken en waggelen en onzinnig worden vanwege het zwaard dat Ik onder hen zal zenden. Ik nam derhalve de beker uit de hand van Jehovah en deed drinken alle natiën tot welke Jehovah mij gezonden had’, (Jeremia 25:15-17, 28);

de beker des wijns des toorns voor het valse waardoor het boze is; dat het valse waardoor het boze is, wordt aangeduid, komt omdat zoals de wijn dronken en waanzinnig maakt, ook zo het valse; de geestelijke dronkenschap is niets anders dan waanzin veroorzaakt door redeneringen over de dingen die moeten worden geloofd, terwijl men niets gelooft wat men niet begrijpt; vandaar de valse dingen en vanuit de valse dingen de boze dingen, nr. 1072;

en daarom wordt er gezegd: opdat zij drinken en waggelen en waanzinnig worden vanwege het zwaard dat Ik zal zenden; het zwaard is het tegen het ware strijdende valse, nrs. 2799, 4499. In het Boek der Klaagliederen:

‘Verheug en verblijd u, gij dochter Edoms, die woont in het land Uz, ook tot u zal de beker overgaan; gij zult dronken worden en onthuld worden’, (Klaagliederen 4:21);

dronken worden uit de beker, voor waanzinnig worden vanuit de valse dingen; onthuld of ontbloot worden zonder schaamte, voor het boze daaruit, nrs. 213, 214.

Bij Ezechiël:

‘In de weg uwer zuster hebt gij gewandeld; daarom zal Ik haar beker in uw hand geven; zo heeft de Heer Jehovih gezegd: Gij zult de beker uwer zuster drinken, die diep is en wijd; gij zult zijn tot belaching en bespotting, ruim om te vatten; gij zult gevuld worden met dronkenschap en smart, met de beker der verwoesting en der verlating; de beker van uw zuster Samaria; en gij zult drinken en uitdrukken en zijn scherven zult gij verbrijzelen’, (Ezechiël 23:31, 32, 34);

hier over Jeruzalem, waarmee het geestelijke van de hemelse Kerk wordt aangeduid; de beker staat daar voor het valse vanuit het boze; omdat dit de Kerk verwoest of vernietigt, wordt er gezegd ‘de beker der verwoesting en der verlating’.

Bij Jesaja:

‘Waak op, waak op, sta op, Jeruzalem, gij die gedronken hebt uit de hand van Jehovah de beker Zijns toorns, de droesems van de beker der zwijmeling hebt gij gedronken’, (Jesaja 51:17).

Bij Habakuk:

‘Drink gij ook, opdat uw voorhuid onthuld worde; hij zal rondgaan tot u, de beker der rechterhand van Jehovah, als een schandelijk uitbraaksel over uw heerlijkheid’, (Habakuk 2:16).

Bij David:

‘De beker is in de hand van Jehovah en Hij heeft gemengd met wijn en Hij heeft gevuld met een mengsel en Hij heeft daarvan uitgegoten; maar zijn droesem zullen alle goddelozen der aarde uitzuigen, drinken’, (Psalm 75:9). De beker staat ook in die plaatsen voor de waanzin vanuit de valse dingen en de boze dingen daaruit; hij wordt genoemd de beker des toorns van Jehovah en eveneens van de rechterhand van Jehovah; de oorzaak hiervan is dat de Joodse natie, zoals ook het gewone volk, had geloofd dat de boze dingen en de straffen van de boze en van de valse dingen nergens anders vandaan komen dan van Jehovah, terwijl zij toch zijn vanuit de mens en vanuit de helse bende bij hem. Vanwege de schijn en het geloof daaruit wordt het meermalen zo gezegd, maar de innerlijke zin leert hoe het verstaan en wat geloofd moet worden; zie de nrs. 245, 592, 696, 1093, 1683, 1874, 1875, 2335, 2447, 3605, 3607, 3614. Omdat met de drinkbeker zoals met de wijn in de tegenovergestelde zin de valse dingen worden aangeduid waardoor de boze dingen zijn en verder de valse dingen vanuit de boze dingen, wordt met de drinkbeker ook de verzoeking aangeduid, omdat deze plaatsvindt wanneer het valse tegen het ware strijdt en vandaar het boze tegen het goede: voor de verzoeking en daarover, wordt er gezegd de drinkbeker, bij Lukas:

‘Jezus bad, zeggende: Zo gij wildet dat deze drinkbeker van Mij voorbijga; doch niet Mijn wil, maar de Uwe geschiede’, (Lukas 22:42; Mattheüs 26:39, 42, 44; Markus 14:36);

de drinkbeker staat hier voor de verzoeking; eender bij Johannes:

‘Jezus zei tot Petrus: Steek het zwaard in de schede; de drinkbeker die Mij de Vader gegeven heeft, zal Ik die niet drinken’, (Johannes 18:11);

en eveneens bij Markus:

‘Jezus zei tot Jakobus en Johannes: Gij weet niet wat gij vraagt; kunt gij de drinkbeker drinken die Ik drink en met de doop gedoopt worden daar Ik mede gedoopt word. Zij zeiden:

‘Wij kunnen.’ Maar Jezus zei tot hen:

‘De drinkbeker die Ik drink, zult gij wel drinken en met de doop gedoopt worden daar Ik mede gedoopt word’, (Markus 10:38, 38; Mattheüs 20:22, 23). Daaruit blijkt dat de drinkbeker de verzoeking is, omdat die ontstaat door de boze dingen die door de valse dingen strijden tegen de goede en de ware dingen, want de doop betekent de wederverwekking en omdat deze plaatsvindt door geestelijke worstelingen, wordt er vandaar tevens de verzoeking mee aangeduid. De drinkbeker of de beker betekent in de geheel tegenovergestelde zin het valse vanuit het boze bij hen die profaan zijn, dat wil zeggen, die van binnen, in met de naastenliefde strijdige dingen zijn en van buiten heiligheid voorliegen; in deze zin bij Jeremia:

‘Een beker van goud was Babel in de hand van Jehovah, de gehele aarde dronken makende; van haar wijn hebben alle natiën gedronken; daarom zijn de natiën waanzinnig’, (Jeremia 51:7);

Babel staat voor hen die in het uiterlijk heilige en van binnen in het profane zijn, nrs. 1182, 1326; het valse dat zij met heiligheid oversluieren, is de beker van goud; de gehele aarde dronken makende, voor dat zij hen die van de Kerk zijn, die de aarde is, in dwalingen en waanzinnigheden leiden; de profane dingen die zij onder de uiterlijke heiligheid verbergen, zijn deze: dat zij naar niets anders streven dan om de grootsten en de rijksten van allen te worden en om vereerd te worden als goden, bezitters van hemel en aarde, door zo te heersen over de zielen en over de lichamen van de mensen en dit door de Goddelijke en de heilige dingen die zij voorwenden; vandaar verschijnen zij naar de uiterlijke mens als engelen, maar naar de innerlijke zijn zij duivels. Eender ten aanzien van Babel bij Johannes:

‘De vrouw was bekleed met purper en scharlaken en bedekt met goud en kostbare steen en paarlen, hebbende een gouden beker in haar hand, vol van gruwelen en van de onreinigheid van haar hoererij’, (Openbaring 17:4).

Bij dezelfde:

‘Zij is gevallen, zij is gevallen, het grote Babylon en is geworden een habitakel der demonen, omdat zij uit de wijn des toorns harer hoererij alle natiën heeft gedrenkt en de koningen der aarde met haar hebben gehoereerd. Ik hoorde een stem vanuit de hemel, zeggende: Vergeldt haar, gelijk als zij ulieden vergolden heeft; in de beker waarin zij gemengd heeft, mengt haar dubbel’, (Openbaring 18:2-4, 6).

Bij dezelfde:

‘De grote stad is geworden tot drie delen en de steden der natiën zijn ineengestort; gedachtenis van het grote Babylon is gemaakt voor God, om haar te geven de drinkbeker der woede des toorns Gods’, (Openbaring 16:19).

Bij dezelfde:

‘De derde engel zei met een grote stem: Indien iemand het beest aanbidt en zijn beeld, die zal drinken uit de wijn des toorns Gods, gemengd met zuivere wijn in de beker Zijns toorns; en hij zal gepijnigd worden met vuur en zwavel’, (Openbaring 14:9, 10).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl