Bible

 

Ezechiël 16:17

Studie

       

17 Daartoe hebt gij genomen de vaten uws sieraads van Mijn goud en van Mijn zilver, dat Ik u gegeven had, en gij hebt u mansbeelden gemaakt, en gij hebt met dezelve gehoereerd.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9960

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9960. Om te bedekken het vlees der naaktheid; dat dit betekent opdat niet de innerlijke dingen van de liefde, die vuil en hels zijn, verschijnen, staat vast uit de betekenis van bedekken, namelijk maken dat zij niet verschijnen; uit de betekenis van de geslachtsdelen en van de lenden, die hier met het vlees der naaktheid worden aangeduid, namelijk de innerlijke dingen van de echtelijke liefde, want wanneer met de onderbroek de uitwendige dingen van die liefde wordt aangeduid, nr. 9959, dan worden met het vlees dat deze bedekt, de innerlijke dingen ervan aangeduid.

Dat de lenden de echtelijke liefde betekenen, zie de nrs. 3021, 4280, 4575; en eveneens de geslachtsdelen, nrs. 4462, 5050-5062; en dat het vlees het goede van de liefde betekent, nrs. 3813, 7850, 9127; en omdat de meeste dingen in het Woord een tegengestelde zin hebben, hebben dus eveneens de lenden, de geslachtsdelen en het vlees dit ook, in welke zin zij de boze, de vuile en de helse dingen van die liefde betekenen nrs. 3813, 5059.

Dat zij hier de boze, de vuile en de helse dingen betekenen, blijkt hieruit, dat er wordt gezegd: om te bedekken het vlees der naaktheid; het vlees der naaktheid is hier wat is tegengesteld aan het goede van de echtelijke liefde, dus het verkwikkelijke van de echtbreuk, dus het helse, waarover in wat volgt.

Wat de naaktheid aangaat, deze ontleent de betekenis aan de lichaamsdelen die naakt verschijnen, evenzo als de klederen haar ontlenen aan de lichaamsdelen die zij bekleden, nr. 9827; daarom een andere betekenis, wanneer de naaktheid het hoofd betreft, dus de kaalheid; een andere wanneer zij het gehele lichaam betreft en een andere wanneer zij de lenden en de geslachtsdelen betreft.

Wanneer de naaktheid het hoofd betreft, dus de kaalheid, dan betekent zij de beroving van het inzicht van het ware en van de wijsheid van het goede; wanneer zij het gehele lichaam betreft, dan betekent zij de waarheden die van het geloof zijn en wanneer zij de lenden en de geslachtsdelen betreft, dan betekent zij de beroving van het goede van de liefde.

Wat het eerste aangaat; wanneer de naaktheid het hoofd betreft, dus de kaalheid, dan betekent zij de beroving van het inzicht van het ware en de wijsheid van het goede; dit staat vast bij Jesaja: ‘Te dien dage zal de Heer door de koning van Assur afscheren het hoofd en de haren van de voeten en de baard zal Hij verteren’, (Jesaja 7:20).

Het hoofd afscheren, is beroven van de innerlijke waarheden van de Kerk; de haren afscheren en de baard verteren, is beroven van de uiterlijke waarheden ervan; door de koning van Assur is door de redeneringen vanuit valsheden.

Het is voor eenieder duidelijk, dat door de koning van Assur niet het hoofd zou worden afgeschoren, noch het haar van de voeten, noch de baard maar dat dit aanduidende dingen zijn.

Dat het hoofd de innerlijke dingen zijn die van de wijsheid en van het inzicht zijn, zie de nrs. 6292, 6436, 9166, 9656; dat de koning van Assur de redenering is, nrs. 119, 1186; dat het haar het uiterlijke ware van de Kerk is, nrs. 3301, 5247, 5569-5573; dat de voeten ook het uiterlijke of het natuurlijke zijn, nrs. 2162, 3147, 3986, 4280, 4938-4952.

Dat de baard de zinlijke wetenschappen zijn, dus de laatste waarheden, staat vast uit die plaatsen in het Woord, waar de baard wordt genoemd.

Bij dezelfde: ‘Op alle hoofden kaalheid, alle baard afgeschoren’, (Jesaja 15:2).

Bij Jeremia: ‘Kaalheid zal komen op Gaza, hoe lang zult gij uzelf insnijdingen maken’, (Jeremia 47:5).

Bij Ezechiël: ‘Op alle aangezichten schaamte en op alle hoofden kaalheid; zij zullen hun zilver op de straten werpen en het goud zal tot een gruwel zijn’, (Ezechiël 7:18,19); op alle hoofden kaalheid, voor de beroving van het inzicht van het ware en van de wijsheid van het goede; omdat dit wordt aangeduid, wordt er ook gezegd; zij zullen hun zilver op de straten werpen en het goud zal tot een gruwel zijn.

Het zilver immers is het ware dat van het inzicht is en het goud is het goede dat van de wijsheid is, nrs. 1551, 5658, 6914, 6917, 8932.

Het is duidelijk dat er niet wordt verstaan een kaalheid op alle hoofden en dat zij niet het zilver op de straten zullen gooien en dat het goud niet tot een gruwel zal zijn.

Bij Mozes: ‘Mozes zei tot Aharon en tot Eleazar en tot Ithamar, diens zonen: Gij zult uw hoofden niet scheren en uw klederen niet verscheuren, opdat gij niet sterft en Hij vertoorne over de algehele vergadering’, (Leviticus 10:6).

Bij Ezechiël: ‘De priesters Levieten zullen het hoofd niet scheren en hun hoofdhaar niet neerlaten’, (Ezechiël 44:20).

Omdat Aharon en zijn zonen de Heer uitbeeldden ten aanzien van het Goddelijk Goede en ten aanzien van het Goddelijk Ware, nrs. 9806, 9807 en omdat met het geschoren hoofd en met de gescheurde kleding de beroving ervan werd aangeduid, was het daarom verboden het hoofd te scheren en de klederen te verscheuren.

En er wordt gezegd: opdat gij niet sterft en Hij vertoorne over de ganse vergadering; waarmee wordt aangeduid, dat zo zou vergaan het uitbeeldende van de Heer ten aanzien van het Goddelijk Goede en ten aanzien van het Goddelijk Ware, dus het uitbeeldende van de Kerk.

Omdat de rouw de geestelijke rouw uitbeeldde, dus de rouw om de beroving van het ware en het goede van de Kerk, brachten zij daarom in de rouw kaalheid over de hoofden, zoals bij Jeremia: ‘Zij zullen hen niet bejammeren, noch zal kaalheid worden aangebracht om hen’, (Jeremia 16:6).

Bij Amos: ‘Ik zal uw feesten in rouw verkeren en Ik zal kaalheid op elk hoofd doen opklimmen en Ik zal die stellen zoals de rouw van een enigverwekte’, (Amos 8:10).

Bij Micha: ‘Neem kaalheid aan en scheer u om de zonen van uw verrukkingen, verwijd uw kaalheid, zoals de arend, omdat zij van u zijn heengetrokken’, (Micha 1:16); de zonen der verrukkingen zijn de Goddelijke waarheden; hun heentrekken is de beroving.

Dat de zonen de waarheden zijn, zie nr. 9807.

Ten tweede, dat de kaalheid, wanneer zij het gehele lichaam betreft, de beroving van de waarheden van het geloof betekent, staat vast bij Johannes: ‘Aan de engel van de Kerk van de Laodicensen, schrijf: Omdat gij zegt: Ik ben rijk en heb nergens gebrek aan, terwijl gij niet weet dat gij zijt ellendig en jammerlijk en behoeftig en blind en naakt: Ik raad u dat gij van Mij koopt goud, met vuur gezuiverd en witte bekleedselen opdat gij moogt worden bekleed, opdat de schaamte van uw naaktheid niet zal worden geopenbaard’, (Openbaring 3:17,18).

De engel van de Kerk is het Goddelijk Ware daar; zeggen dat hij rijk is, is: dat hij in de erkentenissen is van het ware en het goede; ellendig, behoeftig, blind en naakt is: dat hij toch is zonder de waarheden ingeplant aan het leven, dus zonder het goede; met vuur gezuiverd goud kopen, is zich het goede verwerven; de witte bekleedselen zijn de echte waarheden van het geloof vanuit het goede.

Daaruit blijkt wat is, opdat de schaamte der naaktheid niet zal worden geopenbaard.

Bij dezelfde: ‘Ik kom zoals een dief; gezegend hij die waakt en zijn bekleedselen bewaart, opdat hij niet naakt wandele en zij zijn schaamte zien’, (Openbaring 16:15), evenzo.

Bij dezelfde: ‘Zij zullen de hoer haat toedragen en haar verwoest en naakt maken’, (Openbaring 17:16); de hoer staat voor degenen die de Goddelijke waarheden vervalsen; haar naakt maken, klaarblijkelijk voor: van die dingen beroven, want er wordt gezegd verwoest en naakt; verwoesten is beroven van de waarheden.

Met de naaktheid wordt ook de onwetendheid omtrent het ware aangeduid en met de bekleding de inlichting, bij Jesaja: ‘Wanneer gij een naakte zult hebben gezien en wanneer gij hem zal hebben gedekt, zo zal uw licht voortbreken zoals de dageraad’, (Jesaja 58:7,8).

Bij Mattheüs: ‘De Koning zal zeggen tot hen die aan de rechterzijden zijn: Ik ben naakt geweest en gij hebt Mij bekleed; en Hij zegt tot hen die aan de linkerzijden zijn: Ik ben naakt geweest en gij hebt Mij niet bekleed’, (Mattheüs 25:36,38,43,44); naakt staat hier voor hen die niet in de ware dingen zijn en toch de waarheden verlangen en verder voor hen die erkennen dat niets van het goede en het ware in hen is; zie de nrs. 4956, 4958.

Ten derde, dat de naaktheid wanneer zij de lenden en de geslachtsdelen betreft, de beroving van het goede van de liefde betekent, staat vast bij Jesaja: ‘O maagd, dochter van Babel, neem de molen en maal de stromen; uw naaktheid zal worden onthuld, ook zal uw schande worden gezien’, (Jesaja 47:2,3); de dochter van Babel is de Kerk of iets wat gelijkt op een Kerk, waar het heilige in de uiterlijke dingen is, maar het profane in de innerlijke dingen.

Het profane dat in de innerlijke dingen is, is, dat zij zichzelf en de wereld als einddoel beogen, dus de overheersing en de overvloed van schatten en de heilige dingen beschouwen als middelen tot dat einddoel.

De molen nemen en meel maken, is een leer samenvoegen uit zulke dingen die als middelen aan het einddoel van dienst zullen zijn, nr. 7780.

De lokken onthullen, de voeten ontbloten en de dij onthullen, is zonder schaamte en vrees de uiterlijke en de innerlijke heilige dingen prostitueren; dus is de naaktheid onthullen; maken dat de vuile en de helse dingen, die de einddoelen zijn, verschijnen.

Bij Jeremia: ‘Jeruzalem heeft een zonde gezondigd, zij die haar hebben geëerd, verachten haar, omdat zij haar naaktheid zien, haar onreinheid in haar franjes’, (Klaagliederen 1:8,9).

Jeruzalem staat voor de Kerk, hier voor de Kerk die in valsheden vanuit het boze is; de naaktheid zien, voor de vuilen en de helse liefden; de onreinheid in de franjes, voor zulke dingen in het uiterste; dat de franjes de uiterste dingen zijn, zie nr. 9917.

Bij Nahum: ‘Ik zal uw franjes ontdekken over uw aangezichten en Ik zal de natiën uw naaktheid tonen en de koninkrijken uw schande’, (Nahum 3:5).

De franjes ontdekken voor de uiterlijke dingen wegnemen, zodat de innerlijke dingen verschijnen; de naaktheid die de natiën zal worden getoond en de schande aan de koninkrijken, zijn de helse liefden, dus de liefden van zich en van de wereld, die de innerlijke dingen bezoedelen.

Bij Ezechiël: ‘Gij waart gekomen tot de sieraden der sieraden; de borsten waren vast geworden en het haar was gegroeid; gij waart naakt en ontbloot; met al uw gruwelen en uw hoererijen hebt gij niet gedacht aan de dagen van uw jeugd, toen gij naakt en ontbloot waart, vertreden in uw bloed. Onthuld is uw naaktheid door uw hoererijen over uw boelen’, (Ezechiël 16:7,22,36).

Bij dezelfde: ‘Ik zal u geven in de hand van degenen die gij haat, opdat zij met u handelen uit haat; en zij u achterlaten naakt en ontbloot en de naaktheid van uw hoererijen zal worden onthuld’, (Ezechiël 23:28,29).

Bij Hosea: ‘Twist met ulieder moeder, opdat zij haar hoererijen verwijdere van haar aangezichten en de echtbreuken van tussen haar borsten, opdat Ik haar misschien niet naakt zal uitstropen en haar zal zetten volgens de dag van haar geboorte en haar zal stellen zoals een woestijn en haar zal schikken zoals een land van de droogte en haar zal doden door dorst.

Ik zal wederkeren en nemen Mijn koren, Mijn most, Mijn wol en Mijn linnen, die waren om haar naaktheid te bedekken; en Ik zal haar laagheid onthullen in de ogen van haar boelen’, (Hosea 2:1,2,8,9); daar en hier wordt gehandeld over Jeruzalem, die ook moeder wordt genoemd en met haar wordt de Kerk aangeduid; haar verdraaidheid wordt beschreven met de hoererijen, de echtbreuken en met de onthulling van de naaktheid, welke niets anders zijn dan de vuile en de helse liefden, namelijk de liefden van zich en van de wereld, wanneer die de einddoelen zijn, waaruit opwellen alle boosheden en daaruit alle valsheden; vandaar worden in het Woord de vervalsingen van het ware en de echtbreuken van het goede beschreven met hoererijen en echtbreuken en worden die daar eveneens ook zo genoemd, nr. 8904.

Daaruit blijkt, wat er wordt verstaan onder de naaktheid en onder de onthulling van de naaktheid.

Omdat er wordt gehandeld over de vervalste waarheden van de Kerk en over de verechtbreukte goedheden ervan, wordt er daarom gezegd: dat Ik haar zal stellen zoals een woestijn en haar zal schikken zoals een land der droogte en haar zal doden door dorst.

De woestijn is dat wat zonder goedheden is, het land der droogte dat wat zonder waarheden is en de dorst is de beroving van alle dingen van het geloof.

Er wordt ook gezegd dat Hij zou nemen Zijn koren, Zijn most, Zijn wol en Zijn linnen, waarmee Hij haar naaktheid had gedekt, omdat met het koren het innerlijk goede van de geestelijke Kerk wordt aangeduid, met de most het innerlijk ware ervan, met de wol het uiterlijk goede ervan en met het linnen het uiterlijk ware ervan.

Dat niet linnen, wol, most en koren worden verstaan, kan eenieder zien, die vanuit een enigermate verlichte rede die dingen leest en die gelooft dat in het Woord geen woord zinledig is; en dat overal niet dan alleen het heilige is, omdat het Goddelijk is.

Bij Jeremia: ‘Dochter van Edom, ook tot u zal de beker doorgaan, gij zult dronken worden en ontbloot worden’, (Klaagliederen 4:21).

Bij Habakuk: ‘Wee hem die zijn genoot doet drinken door hem dronken te maken en door de blik te richten op hun naaktheden. Gij zult met schande verzadigd worden meer dan met heerlijkheid; drinkt ook gij, opdat uw voorhuid onthuld zal worden’ (Habakuk 2:15,16).

Bij Ezechiël: ‘Zij hebben het bloed in u vergoten; de naaktheid van de vader heeft hij in u onthuld’, (Ezechiël 22:10).

Wat die dingen betekenen kan niemand weten, indien hij niet weet wat de beker is, wat drinken, wat drinken worden, wat ontbloot worden, wat de blik richten op de naaktheden en die onthullen, en ook de voorhuid.

Dat al die dingen geestelijk moeten worden verstaan, is duidelijk: geestelijk drinken is onderricht worden in de waarheden en in de tegengestelde zin in de valsheden, dus die putten, nrs. 3069, 3168, 8562, 9412.

Vandaar staat vast wat de beker is, waaruit wordt gedronken, nr. 5120; dronken worden is daarvandaan waanzinnig worden; en ontbloot worden, is geheel en al ervan beroofd worden.

De naaktheden onthullen is de boosheden van de liefden van zich en van de wereld onthullen, die hels zijn; de naaktheden van de vader onthullen, is de zaken onthullen die vanuit de erfelijkheid en vanuit de wil zijn; de voorhuid onthullen, is die dingen bezoedelen.

Dat de voorhuid de bezoedeling van de hemelse goedheden door die liefden is, zie de nrs. 2056, 3412, 4462, 7045; vandaar is de besnijdenis de zuivering daarvan, nrs. 2036, 2632.

Hieruit kan vaststaan, wat er wordt aangeduid met de dronkenschap en met de daaruit volgende onthulling van de naaktheid van Noach, waarover het volgende in Genesis: ‘Noach dronk van de wijn en hij werd dronken en hij was opengedekt in het midden van zijn tent. En Cham, de vader van Kanaän, zag de naaktheid van zijn vader en hij gaf het zijn twee broers te kennen. En Sem en Jafet namen een kleed en zij legden het op de schouder, zij beiden en zij gingen achterwaarts en zij bedekten de naaktheid van hun vader en hun aangezichten waren achterwaarts en zij zagen de naaktheid van hun vader niet’, (Genesis 9:21-23).

Daar wordt de mens van de Oude Kerk beschreven, die Noach is; de wijn die hij dronk en waarvan hij dronken werd, is het valse waarmee de Kerk in de aanvang was doordrenkt; dat hij vandaar opengedekt in het midden van de tent lag, betekent de boosheden vanwege het ontbreken van het ware in de eredienst.

Het kleed waarmee Sem en Jafet diens naaktheid bedekten, is het ware van het geloof, waardoor die boosheden worden bedekt en verbeterd.

De inplanting van het ware en het goede van het geloof in het verstandelijke deel wordt daarmee beschreven, dat zij het kleed op de schouder legden, achterwaarts gingen en dat zij het aangezicht achterwaarts keerden, want het is geheel en al zo gesteld met de waarheden en de goedheden van het geloof bij de mens van de geestelijke Kerk.

Sem en Jafet betekent degenen van de geestelijke Kerk die de waarheden van het geloof hebben opgenomen in het goede, dat de naastenliefde is.

Kanaän echter zijn degenen die niet de waarheden van het geloof hebben opgenomen in het goede of in de naastenliefde.

Dat Noach de mens van de Oude Kerk in de aanvang uitbeeldt en dat dezen zodanig zijn geweest, zie de nrs. 736, 773, 788, 1126; dat Sem de mens van de geestelijke innerlijke Kerk uitbeeldt en Jafet die van de uiterlijke, nrs. 1102, 1127, 1140, 1141, 1150.

Dat Kanaän degenen heeft uitgebeeld die in het van de naastenliefde gescheiden geloof zijn, of wat hetzelfde is, in de uiterlijke eredienst gescheiden van de innerlijke, dus in het bijzonder de Joodse natie, nrs. 1093, 1140, 1141, 1167; dat het ware en het goede van het geloof in het verstandelijk deel worden ingeplant bij de mens van de geestelijke Kerk, nr. 9596.

Bovendien betekent de wijn waarvan Noach dronken werd, het valse, nr. 6377.

De tent waarin hij opengedekt neerlag, betekent het heilige van de eredienst, nrs. 2145, 2152, 3312, 4128, 4391; het kleed waarmee zij de naaktheid van hun vader bedekten, betekent het ware van het geloof, nrs. 5954, 9212, 9216; de naaktheid zelf diens boze vanuit de wil, die wordt bedekt door de waarheden van het geloof en wanneer dit wordt bedekt, schouwen de waarheden achterwaarts.

Dat deze verborgenheden in deze historische teksten zijn ingewikkeld, blijkt uit de innerlijke zin; en dat die verborgenheden van de Kerk zijn, kan men hieruit zien, dat Sem en Jafet alleen daarom, dat zij de naaktheid van hun vader hadden toegedekt, werden gezegend en met hen geheel hun nageslacht; en dat Kanaän met geheel zijn nageslacht werd vervloekt, alleen omdat diens vader het aan zijn broers te kennen had gegeven.

Aangezien de innerlijke dingen bij de Joodse en de Israëlitische natie vuil waren, zij waren immers meer dan de overige natiën in de liefden van zich en van de wereld en omdat de geslachtsdelen met de lenden de echtelijke liefde betekenen en die liefde de fundamentele van alle hemelse en geestelijke liefden is en die dus omvat, waren er daarom voorzorgsmaatregelen getroffen, dat de naaktheden van die delen bij Aharon en diens zonen, wanneer zij in de heilige eredienst waren, niet op enige wijze verschenen; wat de oorzaak is, dat er wordt gezegd dat zij voor hen zouden maken onderbroeken van linnen om het vlees der naaktheid te bedekken, van de lenden tot aan de dijen; en elders, dat hij niet zou klimmen op treden tot het altaar, opdat de naaktheid op hem niet zou worden onthuld’, (Exodus 20:26).

Dat bij de Joodse en de Israëlitische natie de innerlijke dingen vuil zijn geweest en dat die gesloten waren wanneer zij in de eredienst waren, zie de nrs. 9320, 9380.

Dat de geslachtsdelen met de lenden de echtelijke liefde betekenen, nrs. 3021, 4280, 4462, 4575, 5050-5062; en dat de echtelijke liefde de fundamentele van alle hemelse en alle geestelijke liefden is, dus dat deze liefden ook daaronder worden verstaan, nrs. 686, 2734, 3021, 4280, 5054.

Hieruit staat nu vast, wat naaktheid betekent, vooral de naaktheid die voor de verwekking bestemd zijn, wanneer de innerlijke dingen vuil zijn.

Wanneer daarentegen de innerlijke dingen kuis zijn, dan betekent de naaktheid de onschuld, omdat zij de echtelijke liefde betekent, de oorzaak hiervan is dat de waarlijk echtelijke liefde in haar wezen de onschuld is; dat de waarlijk echtelijke liefde de onschuld is, zie nr. 2736.

Dus is de naaktheid in deze zin de onschuld, nrs. 165, 8375; daarom verschijnen ook de engelen van de binnenste hemel, naakt, nrs. 165, 2306, 2736.

Omdat de Oudste Kerk, die in de eerste hoofdstukken van Genesis wordt beschreven en in de innerlijke zin wordt verstaan onder Adam of de mens en onder zijn echtgenote, een hemelse Kerk is geweest, wordt er daarom gezegd ‘dat beiden naakt waren en niet bloosden’, (Genesis 2:25); maar toen die Kerk was gevallen, wat heeft plaatsgevonden door het eten van de boom der wetenschap, waarmee de redenering werd aangeduid vanuit wetenschappelijke dingen over het Goddelijke, wordt er gezegd ‘dat zij bekenden dat zij naakt waren’; en dat zij zich vijgenbladeren samennaaiden en zich gordels maakten en dus zo hun naaktheden bedekten; en eveneens dat de mens zei, toen Jehovah tot hem had geroepen ‘dat hij vreesde omdat hij naakt was; en daarna ‘dat Jehovah voor hen maakte rokken van vel en hen bekleedde’, (Genesis 3:6-11,21).

Onder de vijgenbladeren waaruit zij zich gordels maakten en eveneens onder de rokken van vel, worden de waarheden en de goedheden van de uiterlijke mens verstaan; dat op die wijze de staat na de val wordt beschreven, had als oorzaak, dat zij van innerlijke mensen uiterlijke waren geworden; het innerlijke van hen wordt aangeduid met het paradijs, het paradijs immers is het inzicht en de wijsheid van de innerlijke mens en de toesluiting ervan wordt aangeduid met de uitwerping uit het paradijs.

Dat het blad het natuurlijk ware is, dus het wetenschappelijke, zie nr. 885; dat de vijgenboom het natuurlijk goede is of het goede van de uiterlijke mens, nrs. 217, 4231, 5113; en dat de rok van vel ook het ware en het goede van de uiterlijke mens is, nrs. 294-296; dat het vel het uiterlijke is, nr. 3540.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 8904

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

8904. Gij zult niet echtbreken; dat dit betekent dat men de dingen die van de leer van het geloof en van de naastenliefde zijn, niet moet verdraaien, dus het Woord niet moet aanwenden om valsheden en boosheden te bevestigen en verder dat men de wetten van de orde niet moet omkeren, staat vast uit de betekenis van echtbreken, boeleren en hoereren, namelijk in de geestelijke of innerlijke zin goedheden verdraaien en waarheden vervalsen die van de leer van het geloof en van de naastenliefde zijn; en omdat dit met echtbreken wordt aangeduid, wordt ook aangeduid het Woord aanwenden om boosheden en valsheden te bevestigen, want het Woord is de eigenlijke leer zelf van het geloof en van de naastenliefde en de verdraaiing van het ware en het goede daar, is de aanwending tot valsheden en boosheden.

Dat dit met echtbreken en boeleren in de geestelijke zin wordt aangeduid, weet heden ten dage nauwelijks iemand; de oorzaak hiervan is dat heden ten dage binnen de Kerk door weinigen wordt geweten wat het geestelijke is en hoedanig dit verschilt van het natuurlijke en nauwelijks door iemand, dat er een overeenstemming is tussen het ene en het andere en wel een zodanige dat het beeld van het ene zich in het andere vertoont, dat wil zeggen, dat het geestelijke wordt uitgebeeld in het natuurlijke; dus dat het geestelijke is zoals de ziel en het natuurlijke zoals haar lichaam, en dat zij zo door de invloeiing en vandaar door de verbinding één uitmaken, zoals in de wederverwekte mens zijn innerlijke mens, die ook de geestelijke wordt genoemd en zijn uiterlijke mens, die ook de natuurlijke wordt genoemd.

Omdat men heden ten dage zulke dingen niet weet, kan men daarom niet weten wat echtbreken nog verder betekent dan ten aanzien van het lichaam onwettig verbonden worden.

Omdat die kennis heden ten dage, zoals eerder gezegd, onbekend is, is het geoorloofd om de oorzaak te zeggen, waarom echtbreken in de geestelijke zin betekent die dingen verdraaien die van de leer van het geloof en van de naastenliefde zijn, dus de goede dingen echtbreken en de waarheden vervalsen; de oorzaak hiervan, die heden ten dage verborgen is, is deze dat de echtelijke liefde neerdaalt uit het huwelijk van het goede en het ware, welk huwelijk het hemels huwelijk wordt genoemd.

De liefde die uit de Heer invloeit, die er is tussen het goede en het ware in de hemel, wordt veranderd in de echtelijke liefde op aarde en wel door de overeenstemming; vandaar komt het, dat de vervalsing van het ware een hoererij is en de verdraaiing van het goede een echtbreuk is in de innerlijke zin; vandaar komt het eveneens, dat zij die niet in het goede en het ware van het geloof zijn, ook niet in de echtelijke liefde kunnen zijn; en ook dat zij die in echtbreuk de verkwikking van hun leven vinden, niet langer iets van het geloof kunnen opnemen.

Ik heb door de engelen horen zeggen, dat zodra iemand echtbreuk pleegt op aarde en daarin verkwikking vindt, voor hem de hemel wordt gesloten, dat wil zeggen, dat hij weigert langer daaruit iets van geloof en naastenliefde op te nemen.

Dat heden ten dage in de koninkrijken waar de Kerk is, door de meesten echtbreuk voor niets wordt gehouden, komt omdat de Kerk aan haar einde is en er dus niet langer geloof is, omdat er geen naastenliefde is; het ene immers stemt met het andere overeen; waar geen geloof is, is het valse in de plaats van het ware en het boze in de plaats van het goede en daaruit vloeit voort dat echtbreuk niet meer als misdaad wordt aangemerkt; want wanneer de hemel bij de mens is gesloten, vloeien zulke dingen uit de hel in, zie wat hierover eerder is gezegd en getoond in de nrs. 2727-2759, 4434, 4835, 4837.

Dat boeleren en echtbreken in de innerlijke of geestelijke zin de waarheden en de goedheden van het geloof en de naastenliefde vervalsen en verdraaien en dus ook het valse en het boze bevestigen door tegengestelde aanwendingen uit het Woord, kan vaststaan uit de afzonderlijke plaatsen uit het Woord waar echtbreken, boeleren en hoereren worden genoemd, wat duidelijk zal blijken uit het volgende, bij Ezechiël: ‘Zoon des mensen, maak Jeruzalem haar gruwelen bekend: gij hebt gehoereerd vanwege uw naam en hebt uw hoererijen uitgestort over een elk die voorbijging. Gij hebt van uw klederen genomen en u gemaakt kleurrijke offerhoogten en gij hebt daarop gehoereerd; gij hebt genomen de vaten van uw sieraad van Mijn goud en van Mijn zilver dat Ik u gegeven had en gij hebt u beelden van het manlijke gemaakt en gij hebt daarmee gehoereerd. Gij hebt uw zonen en uw dochters, die gij Mij gebaard hebt, genomen en hebt zo geslachtofferd; waren uw hoererijen niet genoeg. Gij hebt gehoereerd met de zonen van Egypte, uw naburen groot van vlees en gij hebt uw hoererij vermenigvuldigd om Mij te ergeren. En gij hebt gehoereerd met de zonen van Assur, omdat er voor u geen verzadiging was; met wie gij ook hebt gehoereerd en toch was u niet verzadigd. En gij hebt uw hoererij vermenigvuldigd tot aan het land van koophandel Chaldea en toch zijt gij daarin niet verzadigd geworden.

De overspelige vrouw neemt in plaats van haar man de vreemden aan. Zij geven aan alle loonhoeren loon, gij echter gaf uw beloningen aan al uw liefhebbers en gij beloonde ze opdat zij tot u van rondom zouden komen tot uw hoererijen. Daarom, o loonhoer, hoor het woord van Jehovah: Ik zal u richten naar de gerichten van de overspeelsters en van de bloedvergietsters’, (Ezechiël 16:1) e.v.

Wie kan niet zien, dat met de hoererijen hier de vervalsingen van het ware en het echtbreken van het goede worden aangeduid; en wie kan hier het kleinste woordje verstaan, indien hij niet weet dat hoererij zulke dingen betekent en ook indien hij niet weet wat betekent: de zonen van Egypte, de zonen van Assur, Chaldea met wie Jeruzalem gezegd wordt te hebben gehoereerd; dat zij niet met die volken zelf heeft gehoereerd, is duidelijk.

Het moet dus worden gezegd wat die teksten in de innerlijke zin betekenen; onder Jeruzalem wordt de verdraaide Kerk verstaan; de klederen daar zijn de waarheden die worden verdraaid; vandaar zijn de valsheden die worden erkend, de kleurrijke offerhoogten; de zonen van Egypte zijn de wetenschappelijke dingen, de zonen van Assur de redeneringen, Chaldea de ontwijding van het ware; dat de klederen de waarheden zijn, zie de nrs. 1073, 2576, 4545, 4763, 5248, 5319, 5954, 6914, 6918; dat de hoogten de erediensten zijn en de gekleurde hoogten hier de eredienst van het valse, nr. 796; de vaten van het sieraad uit goud en zilver zijn de erkentenissen van het goede en het ware; dat de vaten de erkentenissen zijn, nrs. 3068, 3079; dat het goud het goede is, nrs. 113, 1551, 1552, 5658, 6914, 6917; het zilver het ware van het goede, nrs. 1551, 2048, 2954, 5658; de beelden van het manlijke betekenen de schijnbaarheden en de gelijkenissen van het ware, nr. 2046; de zonen en de dochters die zij baarden, zijn de waarheden en de goedheden, die zij verdraaiden; dat de zonen de waarheden zijn, nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623, 2803, 2813, 3373; dat de dochters de goedheden zijn, nrs. 489, 2362, 3024; dat de zonen van Egypte de wetenschappelijke dingen zijn, waardoor er verdraaiing is, nrs. 1164, 1165, 1186, 1462, 2588, 4749, 4964, 4967, 5700, 5702, 6004, 6015, 6125, 6651, 6679, 6683, 6692, 6750, 7296, 7779, 7926; dat Assur de redenering is waardoor de wetenschappelijke dingen de waarheden van het geloof verdraaid en de goedheden ervan geschonden worden, nrs. 119, 1186; de hoererij vermenigvuldigen tot aan het land Chaldea, is tot aan de ontwijding van het ware; dat Chaldea de ontwijding van het ware is, nr. 1368; daaruit blijkt, waarom er wordt gezegd overspelige vrouw en ook loonhoer; eender als van Babel in de Openbaring: ‘Een uit de zeven engelen die de zeven fiolen hadden, kwam en sprak met mij, zeggende tot mij: Kom, ik zal u tonen het gericht van de grote loonhoer, zittende op vele wateren, met wie de koningen der aarde gehoereerd hebben en die de aarde bewonen zijn dronken geworden van de wijn van haar hoererij; het was het grote Babylon, de moeder der hoererijen en van de gruwelen der aarde’, (Apocalyps 14:8; 17:1,2,5; 18:3); dat Babylon degenen zijn die de waarheden en de goedheden van de Kerk verdraaien ter wille van de eigen heerschappij en het eigen voordeel en dit tot aan de ontwijding toe, staat vast uit de betekenis van Babel, nrs. 1182, 1183, 1295, 1304, 1306-1308, 1321, 1322, 1326, 1327; vandaar komt het, dat Babylon een loonhoer en de moeder der hoererijen wordt genoemd.

Degenen die niets over de innerlijke zin weten, geloven dat de koningen van de aarde die met haar hebben gehoereerd, koningen op aarde of koninkrijken betekenen, maar dat betekenen zij niet, maar de waarheden van het geloof van de Kerk; en met deze hoereren is die verdraaien; dat de koningen de waarheden van het geloof zijn, zie de nrs. 1672, 2015, 2069, 3009, 4575, 4581, 4966, 5044, 6148; en dat de aarde de Kerk is, nrs. 566, 662, 1067, 1262, 1413, 1413, 1607, 1733, 1850, 2117, 2118, 2928, 3355, 4447, 4535, 5577, 8011, 8732; die de aarde bewonen zijn dronken geworden van de wijn der hoererij, wil zeggen dat zij die binnen de Kerk zijn tot dwalingen en waanzinnigheden zijn gebracht door de valsheden uit het boze; dronken worden immers is in dwalingen worden geleid door valse redeneringen en door tegengestelde uitleggingen van het Woord, nr. 1072; de wijn is het valse vanuit het boze, nr. 6377; vandaar is de wijn van de hoererij het valse vanwege de verdraaiing van het ware; dat de aarde de Kerk is, is juist getoond; er wordt gezegd zittend op vele wateren, omdat het op de valsheden is, want de wateren zijn in de echte zin de waarheden en in de tegengestelde zin de valsheden, nrs. 729, 790, 8137, 8138, 8568.

Dat echtbreken en hoereren is de goedheden en waarheden van de Kerk verdraaien, staat ook elders duidelijk vast bij Ezechiël: ‘Er waren twee vrouwen, dochters van één moeder; zij hoereerden in Egypte; in haar jeugd hoereerden zij; Ohola is Samaria en Oholiba is Jeruzalem; Ohola hoereerde onder mij en zij beminde haar liefhebbers, de Assyriërs die nabij waren, bekleed met hemelsblauw, overheden en leiders, alle jongemannen des verlangens, ruiters, rijdende op paarden; zij gaf haar hoererijen op hen, de keur van alle zonen van Assur; evenwel verliet zij haar hoererijen uit Egypte niet, want met hen hadden zij gelegen in haar jeugd. Oholiba verdierf haar liefde meer dan zij; en haar hoererijen boven de hoererijen van haar zuster; zij werd verliefd op de zonen van Assur; zij deed tot de hoererijen toe, toen zij geschilderde mannen op de wand zag, de beelden van de Chaldeeën geschilderd met menie; en zij had hen lief bij het opzien van haar ogen; ook kwamen tot haar de zonen van Babel tot samenligging der liefden; zij bevlekten haar met hun hoererij; zij heeft evenwel haar hoererijen vermenigvuldigd, terwijl zij gedacht aan de dagen van de jeugd, waarin zij gehoereerd had in het land van Egypte; zij werd verliefd meer dan de bijwijven van hen’, (Ezechiël 23:2 e.v.).

Ook in deze teksten kan men zien, dat onder de hoererijen de geestelijke hoererijen worden verstaan, dat wil zeggen, de verdraaiingen van het goede en de vervalsingen van het ware, die van de Kerk zijn en verder dat de dingen die in de innerlijke zin vervat zijn, niet aan de dag treden, indien men niet weet wat wordt aangeduid met de zonen van Egypte, met de Assyriërs of de zonen van Assur, met Chaldea en met Babel; want dat niet die naties worden verstaan, maar dat zulke dingen worden verstaan die van het valse zijn, is duidelijk; daarmee immers hebben de inwoonsters van Samaria en Jeruzalem niet gehoereerd; maar wat met Egypte, Assur, Chaldea en Babel wordt aangeduid, zie hiervoor.

Uit wat volgt staat ook vast dat de hoererijen en de echtbreuken in de innerlijke zin de vervalsingen en verdraaiingen van het goede en het ware zijn, dus de echtbreuk ervan, zoals bij Hosea: ‘Twist met ulieder moeder, twist, aangezien zij Mijn echtgenote niet is en Ik haar Echtgenoot niet ben; opdat zij van haar aangezichten de hoererijen zal verwijderen en haar echtbreuken van tussen haar borsten; over haar zonen zal Ik Mij niet ontfermen, omdat zij zonen der hoererijen zijn, aangezien hun moeder heeft gehoereerd, zeggende: Ik zal mijn liefhebbers nagaan, die mijn brood en mijn wateren geven, mijn wol en mijn vlas en mijn olie en mijn dranken; Ik zal haar wijnstok en haar vijgenboom verwoesten, waarvan zij zei: Die zijn mij een hoerenloon dat mijn liefhebbers mij gegeven hebben’, (Hosea 2:2-12).

Onder de moeder wordt hier in de innerlijke zin de Kerk verstaan, nrs. 289, 2691, 2717, 4257, 5581, 8897; evenzo onder de echtgenote, nrs. 252, 253, 409, 749, 770; van haar wordt gezegd dat zij geen echtgenote is, omdat zij in verdraaide waarheden is, dat wil zeggen, in valsheden; onder de zonen de waarheden van de Kerk, hier de valsheden, omdat zij zonen der hoererijen worden genoemd, nrs. 489, 491, 533, 2623, 2803, 2813, 3373, 3704, 4257.

Wat brood, water, wol en vlas en verder olie en drank is, en ook de wijnstok en de vijgenboom, is in die plaatsen getoond, namelijk dat het de goedheden van de liefde en de naastenliefde zijn en verder de innerlijke en de uiterlijke goedheden en waarheden van het geloof, maar in de tegengestelde zin de boosheden en de valsheden, want de goede dingen worden boos en de ware dingen worden vals, wanneer zij worden verdraaid; wat brood is, zie de nrs. 276, 680, 2165, 2177, 3464, 3478, 3735, 3813, 4217, 4735, 4976, 5915, 6118, 6409; wat de wateren zijn, nrs. 739, 790, 8137, 8138, 8568; wat vlas is, nr. 7601; wat olie, nrs. 886, 3728, 4582; wat drank, nrs. 3069, 3168, 3772, 8562; wat de wijnstok, nrs. 1069, 5113, 6376; wat de vijgenboom, nrs. 4231, 5113; het hoerenloon is het valse van de leer, dat zij voor het ware aanprijzen.

Bij dezelfde: ‘Mijn volk ondervraagt het hout en zijn stok antwoordt hem, omdat de geest der hoererij hen heeft verleid en zij gehoereerd hebben van onder hun god; op de kruinen der bergen slachtofferen zij en op de heuvelen roken zij, deswege hoereren uw dochters en uw schoondochters bedrijven overspel.

Indien gij hoereert Israël, dat Juda niet schuldig zal worden; zal Ik niet bezoeken over uw dochters, omdat zij hoereren en over uw schoondochters, omdat zij echtbreken; omdat deze delen met de hoeren en met de veile deernen slachtofferen’, (Hosea 4:11 e.v.); hoereren onder hun god, staat voor het ware verdraaien, want met god wordt in de innerlijke zin het ware aangeduid en in de tegengestelde zin het valse, nrs. 2586, 2769, 2807, 2822, 4295, 4402, 4544, 7010, 7268, 7873, 8301, 8867; de bergen en de heuvels zijn de liefden; hier de liefden van zich en van de wereld, nrs. 795, 796, 1691, 2722, 6435; het hout dat wordt ondervraagd, is het goede van de verkwikking van de een of andere begeerte, nr. 643; de stok die antwoordt, is de denkbeeldige macht uit het verstandelijk eigene, nrs. 4013, 4015, 4876, 4936, 7011, 7026.

Omdat de goden in de echte zin waarheden betekenen en in de tegengestelde zin valsheden, wordt daarom met de ware dingen vervalsen en de goede dingen echtbreken aangeduid ‘vreemde goden nahoereren’, zoals achter Baäl, achter Moloch, achter de afgoden, (Ezechiël 6:9; Leviticus 20:5) en elders.

Hieruit nu kan vaststaan wat wordt verstaan onder echtbreken en hoererijen in de volgende plaatsen, bij Jesaja: ‘Gijlieden nadert hiertoe, gij zonen der toveres, gij overspelig zaad en zij heeft gehoereerd; tegen wie maakt gij u lustig, tegen wie spert gij de mond wijd open en steekt gij de tong lang uit; zijt gij niet geborenen der overtreding, een zaad der leugen, u die gloeit van lust voor de goden onder alle groene boom’, (Jesaja 57:3-5).

Bij dezelfde: ‘Het zal geschieden ten einde van zeventig jaren, Jehovah zal Tyrus bezoeken, opdat zij wederkeert tot haar hoerenloon en zij hoereert met alle koninkrijken van de aarde over de aangezichten van het wereldrond’, (Jesaja 23:17,18).

Bij Jeremia: ‘En een man heeft zijn echtgenote heengezonden en zij is van hem heengegaan en werd van een andere man; zij heeft gehoereerd met vele genoten. Gij hebt het land ontwijd met uw hoererijen en uw boosheid. Hebt gij gezien wat de afgekeerde Israël gedaan heeft; deze was heengaande op alle hoge berg en onder alle groene boom en gij hoereerde daar. Ook haar trouweloze zuster Juda ging heen en ook zij heeft gehoereerd, dermate dat zij door de stem van haar hoererij het land heeft ontwijd; zij heeft geboeleerd met steen en met hout’, (Jeremia 3:1-10).

Bij dezelfde: ‘Dit is uw lot dat gij Mij hebt vergeten en op leugen hebt vertrouwd; uw echtbreuken en uw gehinnik, de snoodheid van uw hoererij, op de heuvels, in het veld heb Ik uw gruwelen gezien; wee u, Jeruzalem’, (Jeremia 13:25,27).

Bij dezelfde: ‘Tegen de profeten: Het land is vol van echtbrekers, omdat het land vanwege de vervloeking treurt; de weiden van de woestijn zijn verdord; omdat zowel de profeten als de priesters huichelarij bedrijven. In de profeten van Jeruzalem heb Ik ook een huiveringwekkende verstoktheid gezien, door te echtbreken en door te gaan in leugen; zij hebben de handen van de bozen bevestigd; zij spreken het gezicht van hun hart, niet uit de mond van Jehovah’, (Jeremia 23:9,10) e.v.

Bij dezelfde: ‘Zij hebben een dwaasheid in Israël gedaan en geboeleerd met de vrouwen van hun genoten en zij hebben het woord in Mijn Naam leugenachtig gesproken dat Ik hun niet geboden heb’, (Jeremia 29:23).

Hieruit blijkt duidelijk dat echtbreken en boeleren is de waarheden van het Woord ontvouwen en verdraaien vanuit het hart, dat wil zeggen uit het eigene, dus zoals de liefde van zich en van de wereld het aanraden; bijgevolg is het leugens, dat wil zeggen, valsheden spreken, zoals openlijk wordt gezegd.

Bovendien bij Hosea: ‘Verblijd u niet, o Israël, omdat gij gehoereerd hebt van onder uw god; gij hebt hoerenloon bemind op alle dorsvloeren de korens’, (Hosea 9:1).

Bij dezelfde: ‘Jehovah sprak tot Hosea: Ga heen, neem u een vrouw der hoererijen en kinderen der hoererijen, omdat het land al hoererende heeft gehoereerd van achter Jehovah’, (Hosea 1:2).

Bij Nahum: ‘Wee der stad der bloeden, vanwege de veelheid van de hoererijen van de hoer, goed van gunst, meesteres der toverijen, die de natiën verkoopt door haar hoererijen en de families door haar toverijen’, (Nahum 3:1,4).

Bij Mozes: ‘Uw zonen zullen weidende zijn in de woestijn 40 jaren en zullen uw hoererijen dragen 40 jaren, naar het getal der dagen in welke gij het land verspied hebt, elke dag voor een jaar zult gij uw ongerechtigheid dragen’, (Numeri 14:33,34)

Omdat hoererijen op aarde overeenstemmen met de vervalsingen van het ware en de echtbreuk van het goede, was er daarom ‘de doodstraf voor echtbrekers’, (Leviticus 20:10) en ‘moest de dochter van een man-priester, indien zij zich ontwijdde door te hoereren, met vuur worden verbrand’, (Leviticus 21:9; en verder ‘dat niet enige dochter in Israël zou worden blootgesteld aan hoererij’, (Leviticus 19:29); evenzo dat ‘een bastaard niet zou komen in de vergadering van Jehovah, zelfs niet zijn tiende geslacht’, Deuteronomium 23:2).

En dat ‘geen hoerenloon gebracht mocht worden in het huis van Jehovah, omdat het een gruwel was’, (Deuteronomium 23:18).

Hieruit staat nu ten volle vast wat met echtbreken wordt aangeduid, namelijk dat dit in de innerlijke zin is echtbreuk plegen, in de uitbeeldende innerlijke zin afgoden en andere goden vereren door zulke dingen die van de Kerk zijn; dus de uiterlijke en innerlijke afgodische dingen; in de geestelijke innerlijke zin worden echter de echtbrekingen van het goede en de verdraaiingen van het ware aangeduid.

Hieruit blijkt duidelijk, vanwaar het komt dat echtbreuk in zich in zich goddeloos is en gruwelen wordt genoemd, namelijk daarvandaan dat zij overeenstemmen met het huwelijk van het valse en het boze, dat het helse huwelijk is; en omgekeerd, waarom echte huwelijken heilig zijn, namelijk daarvandaan dat zij overeenstemmen met het huwelijk van het goede en het ware, dat het hemelse huwelijk is; ja zelfs daalt de ware echtelijke liefde uit het huwelijk van het goede en het ware neer, dus uit de hemel, dat wil zeggen, door de hemel uit de Heer; maar de liefde van echtbreuk uit het huwelijk van het valse en het boze, dus uit de hel, dat wil zeggen, uit de duivel.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl