Bible

 

Ezechiël 11:17

Studie

       

17 Daarom zeg: Alzo zegt de Heere Heere: Ja, Ik zal ulieden vergaderen uit de volken, en Ik zal u verzamelen uit de landen, waarin gij verstrooid zijt, en Ik zal u het land Israels geven.

Komentář

 

Give

  
"Ahimelech Giving the Sword of Goliath to David" by Aert de Gelder

Like other common verbs, the meaning of "give" in the Bible is affected by context: who is giving what to whom? In general, though, giving relates to the fact that the Lord provides us all with true teachings for our minds and desires for good in our hearts, and for the fact that we need to accept those gifts while acknowledging that they come from the Lord, and not from ourselves. One of the most common and significant uses of "give" in the Bible is the repeated statement that the Lord had given the land of Canaan to the people of Israel. This springs from the fact that Canaan represents heaven, and illustrates that the Lord created us all for heaven and will give us heaven if we will accept the gift.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 5147

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

5147. Van alle spijze van Farao; dat dit betekent vol van het hemels goede om het natuurlijke te voeden, staat vast uit de betekenis van de spijs, namelijk het hemels goede, waarover hierna; en uit de uitbeelding van Farao, namelijk het innerlijk natuurlijke, waarover de nrs. 5080, 5095 en eveneens het natuurlijke in het algemeen, want het innerlijk en het uiterlijk natuurlijke maken één wanneer zij overeenstemmen; en omdat de spijs is voor de voeding, wordt met ‘van alle spijze van Farao’ aangeduid, vol van het hemels goede om het natuurlijke te voeden. Er wordt gezegd dat die spijs in de hoogste mand was en daarmee wordt aangeduid dat het binnenste van het wilsdeel vol was van het hemels goede; het goede uit de Heer vloeit immers in door het binnenste van de mens en van daar door de graden zoals langs de sporten van een ladder tot de uiterlijke dingen; het binnenste immers is naar verhouding in de volmaaktste staat, daardoor kan het het goede uit de Heer rechtstreeks opnemen; maar de lagere dingen niet op die wijze. Indien de lagere dingen het goede uit de Heer rechtstreeks opnamen, zouden zij dat of verduisteren of verdraaien, want zij zijn in verhouding onvolmaakter. Wat de invloeiing van het hemels goede uit de Heer en de opneming ervan betreft, moet men weten dat het wilsdeel van de mens het goede opneemt en zijn verstandsdeel het ware opneemt en dat het verstandelijke geenszins het ware zo kan opnemen dat het daaraan wordt toegeëigend, tenzij tegelijk het wilsdeel het goede opneemt, dus eveneens omgekeerd; het ene immers vloeit zo in het andere in en schikt het andere om op te nemen. De verstandelijke dingen kunnen worden vergeleken met de vormen die aanhoudend gevarieerd worden en de dingen van de wil met de harmonieën die vanuit de variatie voortkomen; bijgevolg kunnen de ware dingen worden vergeleken met de variaties en de goede dingen met de verkwikkingen daaruit. En omdat het met de ware en de goede dingen bij uitstek eveneens zo is gesteld, kan het vaststaan dat het ene niet zonder het andere kan bestaan en verder dat het ene alleen door het andere kan worden voortgebracht. Dat de spijs het hemels goede betekent, komt omdat de spijzen van de engelen niet iets anders zijn dan de goede dingen van de liefde en van de naastenliefde; hierdoor worden zij niet alleen levend gemaakt, maar ook verkwikt; die goede dingen met de daad of de uitoefeningen ervan vooral, strekken hun tot verkwikking; het zijn immers hun verlangens; dat de verlangens die daadwerkelijk in vervulling gaan tot verkwikking en tot het leven strekken, is bekend. Dat zulke dingen de geest van de mens tot voedsel strekken, terwijl de stoffelijke spijzen zijn lichaam tot voedsel strekken, kan ook hieruit vaststaan dat spijzen zonder verkwikking slechts weinig nut hebben, maar dat zij samen met de verkwikkingen voeden. Het zijn de verkwikkingen die de gangen of kanalen openen die het voedsel opnemen en in het bloed voeren; de onverkwikkelijke dingen echter sluiten ze. Die verkwikkelijke dingen zijn bij de engelen de goede dingen van de liefde en van de naastenliefde en dat deze de geestelijke spijzen zijn, die met de aardse spijzen overeenstemmen, kan men daaruit opmaken. Zoals de spijzen de goede dingen zijn, zo zijn de dranken de ware dingen. In het Woord worden op vele plaatsen de spijzen genoemd; wie de innerlijke zin niet kent, kan niet anders weten dan dat daar de gewone spijzen worden verstaan, maar het zijn de geestelijke spijzen; zoals bij Jeremia:

‘Al het volk, zij zuchten, brood zoekende; zij hebben hun gewenste dingen gegeven voor spijs om de ziel te verkwikken’, (Klaagliederen 1:11).

Bij Jesaja:

‘O alle gij dorstigen, gaat tot de wateren en wie geen zilver heeft, gaat, koopt en eet en gaat, koopt zonder zilver en zonder prijs, wijn en melk’, (Jesaja 55:1).

Bij Joël:

‘De dag van Jehovah is nabij en zal zoals een verwoesting komen van de Bliksemende; is niet de spijze voor onze ogen afgesneden, van het huis onzes Gods de blijdschap en de vreugde; de granen zijn onder hun kluiten verrot, de schuren zijn verwoest, de korenschuren zijn vernietigd, omdat het koren is uitgedroogd’, (Joël 1:15-17).

Bij David:

‘Onze schuren zijn vol, uitgevende van spijs tot spijs, onze kudden van kleinvee zijn bij duizenden en bij tienduizenden in onze straten; geen geschreeuw in onze wijken; gezegend het volk, waarmee het zo gaat’, (Psalm 144:13-15).

Bij dezelfde:

‘Alle dingen wachten op U, dat Gij hun spijze geeft te zijner tijd; Gij geeft hun, zij verzamelen; Gij opent Uw hand, zij worden met het goede verzadigd’, (Psalm 104:27, 28);

op deze plaatsen wordt in de innerlijke zin de hemelse en de geestelijke spijs verstaan, terwijl in de letterlijke zin de stoffelijke spijs wordt verstaan. Hieruit blijkt hoe de innerlijke en de uiterlijke dingen van het Woord of de dingen die daarin van de geest en die van de letter zijn, met elkaar overeenstemmen, zodat, terwijl de mens die dingen volgens de zin van de letter verstaat, de engelen bij hem deze zelfde dingen volgens de geestelijke zin verstaan. Het Woord is zo geschreven dat het niet slechts het menselijk geslacht maar ook de hemel van dienst is, daarom zijn alle woorden daar aanduidend voor de hemelse dingen en alle dingen daarvoor uitbeeldend en wel tot op de kleinste jota. Dat de spijs in de geestelijke zin het goede is, leert de Heer ook klaarblijkend bij Johannes:

‘Werkt de spijs, niet die welke vergaat, maar de spijs die blijft tot in het eeuwige leven, die de Zoon des mensen ulieden zal geven’, (Johannes 6:27).

Bij dezelfde:

‘Mijn vlees is waarlijk spijs en Mijn bloed is waarlijk drank’, (Johannes 6:55);

het vlees is het Goddelijk Goede, nr. 3813 en het bloed is het Goddelijk Ware, nr. 4735.

Bij dezelfde:

‘Jezus zei tot de discipelen: Ik heb een spijze om te eten die gij niet weet; de discipelen zeiden tot elkaar: Heeft Hem iemand te eten gebracht; Jezus zegt tot hen: Mijn spijze is dat Ik doe de wil van Hem Die Mij gezonden heeft en Zijn werk volbreng’, (Johannes 4:32-34);

de wil van de Vader doen en Zijn werk volbrengen, is het Goddelijk Goede daadwerkelijk of in de uitvoering, wat zoals eerder is gezegd, in de echte zin de spijs is.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl