Bible

 

Exodus 31

Studie

   

1 Daarna sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

2 Zie, Ik heb met name geroepen Bezaleel, den zoon van Uri, den zoon van Hur, van den stam van Juda.

3 En Ik heb hem vervuld met den Geest Gods, met wijsheid, en met verstand, en met wetenschap, namelijk in alle handwerk;

4 Om te bedenken vernuftigen arbeid; te werken in goud, en in zilver, en in koper,

5 En in kunstige steensnijding, om in te zetten, en in kunstige houtsnijding, om te werken in alle handwerk.

6 En Ik, zie, Ik heb hem bijgevoegd Aholiab, den zoon van Ahisamach, van den stam van Dan; en in het hart van een iegelijk, die wijs van hart is, heb Ik wijsheid gegeven; en zij zullen maken al wat Ik u geboden heb.

7 Namelijk de tent der samenkomst, en de ark der getuigenis, en het verzoendeksel, dat daarop zal zijn, en al het gereedschap der tent;

8 En de tafel, met haar gereedschap; en den louteren kandelaar, met al zijn gereedschap; en het reukaltaar;

9 Ook des brandoffers altaar, met al zijn gereedschap; en het wasvat met zijn voet;

10 En de ambtsklederen, en de heilige klederen van den priester Aaron, en de klederen van zijn zonen, om het priesterambt te bedienen;

11 Ook de zalfolie, en het reukwerk van welriekende specerijen voor het heiligdom; naar alles, wat Ik u geboden heb, zullen zij het maken.

12 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

13 Gij nu, spreek tot de kinderen Israels, zeggende: Gij zult evenwel mijn sabbatten onderhouden; want dit is een teken tussen Mij en tussen ulieden, bij uw geslachten; opdat men wete, dat Ik de HEERE ben, Die u heilige.

14 Onderhoudt dan den sabbat, dewijl hij ulieden heilig is! Wie hem ontheiligt, zal zekerlijk gedood worden; want een ieder, die op denzelven enig werk doet, die ziel zal uitgeroeid worden uit het midden harer volken.

15 Zes dagen zal men het werk doen; doch op den zevenden dag is de sabbat der rust, een heiligheid des HEEREN! Wie op de sabbatdag arbeid doet, zal zekerlijk gedood worden.

16 Dat dan de kinderen Israels de sabbat houden, de sabbat onderhoudende in hun geslachten, tot een eeuwig verbond.

17 Hij zal tussen Mij en tussen de kinderen Israels een teken in eeuwigheid zijn; dewijl de HEERE, in zes dagen, den hemel en de aarde gemaakt, en op den zevenden dag gerust en Zich verkwikt heeft.

18 En Hij gaf aan Mozes, als Hij met hem op den berg Sinai te spreken geeindigd had, de twee tafelen der getuigenis, tafelen van steen, beschreven met den vinger Gods.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Leer Over De Heer # 48

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 65  
  

48. Het leven van de mens is verschillend volgens zijn staten, daarom wordt onder geest verstaan, de verschillende aandoeningen van het leven bij de mens, zoals: 1. Het leven van de wijsheid: 'Bezaleël vervuld met de geest der wijsheid, van het inzicht en de wetenschap', (Exodus 31:3). 'Gij zult spreken tot alle wijzen van hart, tot ieder die Ik heb vervuld met de geest der wijsheid', (Exodus 28:3). 'Vervuld was Joschua van de geest der wijsheid', (). 'Nebuchadnezar aangaande Daniël, dat een uitmuntende geest van wetenschap, inzicht en wijsheid was in hem', (Daniël 4:8; 5:12). 'Weten zullen de dwalenden van geest inzicht', (Jesaja 29:24). 2. De opwekking van het leven. 'Opgewekt heeft Jehovah de geest van de koningen van Medië', (Jeremia 51:11). 'Opgewekt heeft Jehovah de geest van Zerubabel en de geest van alle overblijfselen van het volk', (). 'Ik geef in de koning van Aschur een geest, opdat hij zal horen het gerucht en wederkeert tot zijn land', (Jesaja 37:7). 'Verzwaard heeft Jehovah de geest van de koning van Sihon', (Deuteronomium 2:30). 'Hetgeen opklimt over uw geest, zal geenszins geschieden', (Ezechiël 20:32). 3. De vrijheid van het leven: 'De vier dieren, die Cherubim waren, gezien door de Profeet, waarheen was de geest om te gaan, daar gingen zij', (Ezechiël 1:12, 20). 4. Het leven in vrees, smart en toorn: 'Opdat versmelte alle hart en verslapt worden alle handen en zal inkrimpen alle geest', (Ezechiël 21:12). 'Mijn geest verzwakt over mij, in het midden van mij is mijn hart verbijsterd', (Psalm 143:4; 142:4). 'Bezweken is mijn geest', (Psalm 143:7). 'Van smart gegrepen werd mijn geest, over hetgeen mij, Daniël, aanging', (Daniël 7:15). 'De geest van Farao was verstoord', (Genesis 41:8). 'Nebuchadnezar zei: Verstoord is mijn geest', (Daniël 2:3). 'Ik ging bedroefd in de ontsteking van mijn geest', (Ezechiël 3:14). 5. Het leven van verschillende boze aandoeningen: 'Mits niet in zijn geest arglist', (Psalm 32:2). 'Jehovah heeft gemengd in het midden van hem een geest van verkeerdheden', (Jesaja 19:14). 'Hij zei tot de dwaze Profeten, die heengaan achter hun geest', (Ezechiël 13:3). 'Dwaas de Profeet, onzinnig de man des geestes', (Hosea 9:7) 'Wacht u voor uw geest, dat gij niet trouweloos handelt', (Maleachi 2:16). 'De geest der hoererijen heeft verleid', (Zacharia 4:12). 'De geest der hoererijen in het midden van hen', (Hosea 5:4). 'Wanneer is doorgegaan over hem de geest van de ijverzucht', (Numeri 5:14). 'Een man zwerfziek van geest en leugen uitflapt', (Micha 2:11). 'Een geslacht van wie de geest niet standvastig is met God', (Psalm 78:8). 'Uitgegoten over hen een geest van slaperigheid', (Jesaja 29:10). 'Ontvangt stro, baart stoppelen, wat uw geest betreft, een vuur zal u verteren', (Jesaja 33:11). 6. Het helse leven: 'De onreine geest zal Ik doen heengaan vanuit het land', (Zacharia 13:2). 'Wanneer de onreine geest is uitgegaan van de mens, doorwandelt hij dorre plaatsen, en daarna voegt hij aan zich toe zeven geesten erger dan hij, ingegaan zijnde, wonen zij daar', (Mattheüs 12:43-44, 45). 'Babylon is geworden een verzamelplaats van onreine geesten', (Apocalyps 18:2). 7. Behalve de helse geesten zelf, door wie de mensen werden geplaagd, (Mattheüs 8:16; 10:1; 12:43-44, 45; Marcus 1:23-27; 9:17-29; Lucas 4:33, 36; 6:17-18; 7:21; 8:2, 29; 9:39, 42, 55; 11:24, 25, 26; 13:11; Apocalyps 13:15; 16:13-14).

  
/ 65  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

Bible

 

Marcus 9:17-29

Studie

      

17 En een uit de schare, antwoordende, zeide: Meester, ik heb mijn zoon tot U gebracht, die een stommen geest heeft.

18 En waar hij hem ook aangrijpt, zo scheurt hij hem, en schuimt, en knerst met zijn tanden, en verdort; en ik heb Uw discipelen gezegd dat zij hem zouden uitwerpen, en zij hebben niet gekund.

19 En Hij antwoordden hem, en zeide: O ongelovig geslacht, hoe lang zal Ik nog bij ulieden zijn, hoe lang zal Ik u nog verdragen? Brengt hem tot Mij.

20 En zij brachten denzelven tot Hem; en als hij Hem zag, scheurde hem terstond de geest; en hij vallende op de aarde, wentelde zich al schuimende.

21 En Hij vraagde zijn vader: Hoe langen tijd is het, dat hem dit overkomen is? En hij zeide: Van zijn kindsheid af.

22 En menigmaal heeft hij hem ook in het vuur en in het water geworpen, om hem te verderven; maar zo Gij iets kunt, wees met innerlijke ontferming over ons bewogen, en help ons.

23 En Jezus zeide tot hem: Zo gij kunt geloven, alle dingen zijn mogelijk dengene, die gelooft.

24 En terstond de vader des kinds, roepende met tranen, zeide: Ik geloof, Heere! kom mijn ongelovigheid te hulp.

25 En Jezus ziende, dat de schare gezamenlijk toeliep, bestrafte den onreinen geest, zeggende tot hem: Gij stomme en dove geest! Ik beveel u, ga uit van hem, en kom niet meer in hem.

26 En hij, roepende en hem zeer scheurende, ging uit; en het kind werd als dood, alzo dat velen zeiden, dat het gestorven was.

27 En Jezus, hem bij de hand grijpende, richtte hem op; en hij stond op.

28 En als Hij in huis gegaan was, vraagden Hem Zijn discipelen alleen: Waarom hebben wij hem niet kunnen uitwerpen?

29 En Hij zeide tot hen: Dit geslacht kan nergens door uitgaan, dan door bidden en vasten.