10291. Neem u welriekende specerijen, dat dit betekent de aandoeningen van het ware uit het goede, die zullen zijn in de Goddelijke eredienst, staat vast uit de betekenis van de specerijen, namelijk de doorvattingen en de aandoeningen van het ware en het goede, nr. 10254.

‘Die zullen zijn in de Goddelijke eredienst’, komt omdat met het reukwerk, dat daaruit werd vervaardigd, de Goddelijke eredienst wordt aangeduid, waarover hierna.

De specerijen die nu worden vermeld, zijn van een geheel ander geslacht dan de specerijen waaruit de olie der zalving werd bereid, waarover eerder in de verzen 23 en 24.

Deze worden ook specerijen genoemd, maar het wordt in de oorspronkelijke taal met een ander woord uitgedrukt.

Die specerijen waaruit de olie der zalving werd bereid, betekenen eveneens de doorvattingen en de aandoeningen van het ware en het goede als deze specerijen, maar met dit verschil dat de eerdergenoemde tot de hemelse klasse behoren en deze tot de geestelijke klasse.

Dat de eerdergenoemde specerijen tot de geestelijke klasse behoren, zie nr. 10254 en dat deze waarheden tot de geestelijk klasse behoren, zal men zien in wat hierna volgt.

Wat het betekent, tot de geestelijke klasse en tot de hemelse klasse te behoren, zal nog in het kort worden gezegd.

Het is meermalen gezegd dat de hemel is onderscheiden in een hemels rijk en in een geestelijk rijk; in het ene en het andere rijk verschillen de ware dingen zowel als de goede dingen.

Het goede van het hemels rijk is het goede van de liefde tot de Heer en het goede van het geestelijk rijk is het goede van de liefde jegens de naaste.

Elk goede heeft zijn eigen ware, het hemels goede het zijne en het geestelijk goede het zijne, die onderling geheel en al verschillen.

Hoedanig het verschil is, kan vaststaan uit wat over het ene en het andere rijk is getoond in de aangehaalde plaatsen in nr. 9277.

Dat elk goede zijn eigen ware dingen heeft, is omdat het goede wordt gevormd door de waarheden, zie de nrs. 10252, 10266; en zich eveneens openbaart door de ware dingen.

Zij verhouden zich zoals bij de mens het wilsdeel en het verstandsdeel en het openbaart zich daar eveneens door; hetgeen van de wil is wordt het goede genoemd en wat van het verstand is, wordt het ware genoemd.