32
Op geens mensen vlees zal men ze gieten; gij zult ook naar haar maaksel geen dergelijke maken; het is heiligheid, zij zal ulieden heiligheid zijn.
32
Op geens mensen vlees zal men ze gieten; gij zult ook naar haar maaksel geen dergelijke maken; het is heiligheid, zij zal ulieden heiligheid zijn.
10302. Heilig; dat dit betekent zonder het valse van het boze, staat vast uit de betekenis van heilig, namelijk het uit de Heer voortgaande Goddelijk ware, waarover de nrs. 6788, 7499, 8302, 8330, 9229, 9818, 9820.; vandaar wordt datgene heilig genoemd wat zonder het valse van het boze is.
Er wordt gezegd het valse van het boze, aangezien er het valse van het boze bestaat, zoals bij sommige rechtschapenen onder de natiën buiten de Kerk en eveneens bij sommigen onder de christenen binnen de Kerk.
Het valse echter dat bezoedeld is vanuit het boze, is het boze in zich, het is immers daaruit; maar het valse dat bij degenen is die in het goede zijn, is niet bezoedeld vanuit het boze, maar het is daarvan gezuiverd; daarom ook wordt zo’n valse door de Heer bijna zoals het ware aangenomen en eveneens gemakkelijk in het ware kan worden verkeerd.
Want zij die in het goede zijn, zijn daartoe geneigd om het ware op te nemen.
Over het ene en het andere valse: namelijk dat vanuit het boze en dat vanuit het niet boze, zie de nrs. 9304, 10109.