Bible

 

Exodus 30:26

Studie

       

26 En met dezelve zult gij zalven de tent der samenkomst, en de ark der getuigenis.

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 657

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

657. Zeven engelen, hebbende de zeven laatste plagen, betekent de boze en de valse dingen in de Kerk, zodanig als die in haar laatste staat zijn, door de Heer in zijn totaliteit onthuld.

Met de zeven engelen wordt de algehele hemel aangeduid; maar omdat de hemel niet de hemel is vanuit het eigene van de engelen, maar vanuit de Heer, wordt daarom met de zeven engelen de Heer aangeduid; ook kan geen ander de boze en de valse dingen in de Kerk onthullen; dat met de engelen de hemel wordt aangeduid en in de hoogste zin de Heer, zie de nrs. 5, 158, 344, 465, 644, 647, 648; met de plagen worden aangeduid de boze en de valse dingen, de boze dingen van de liefde en de valse dingen van het geloof; die zijn het immers die in het volgende hoofdstuk worden beschreven en daar aangeduid met het boze en schadelijke gezweer, met het bloed evenals van een dode, ten gevolge waarvan alle levende ziel is gestorven en met het bloed waarin de wateren van de rivieren en de bronnen werden verkeerd, met de hitte van het vuur die de mensen kwelde, met de onreine geesten, de vorsen gelijk en die demonen waren en verder met de grote hagel; de boze en de valse dingen die door al deze dingen worden aangeduid, zijn hier de plagen; met de laatste plagen worden die boze en valse dingen in de laatste staat van de Kerk aangeduid; met zeven worden alle dingen aangeduid, nrs. 10, 390; maar omdat die boze dingen, die met de plagen worden aangeduid in het volgende hoofdstuk, niet alle in het bijzonder zijn, maar alle in het algemeen, zo worden hier met zeven alle universeel aangeduid; het universele immers omvat alle dingen in het bijzonder.

Hieruit blijkt, dat met ik zag zeven engelen, hebbende de zeven laatste plagen, wordt aangeduid dat de boze en de valse dingen in de Kerk, zodanig als die in haar laatste staat zijn, uit de Heer universeel zijn onthuld.

Dat de plagen geestelijke plagen betekenen, die de mensen ten aanzien van hun zielen aanvatten en die verderven, namelijk de boze en de valse dingen, kan vaststaan uit de volgende plaatsen:

‘Van de voetzool af tot het hoofd toe, geen ongereptheid, verse plage, niet uitgedrukt, niet verbonden, niet verzacht’, (Jesaja 1:6).

‘Jehovah sloeg de volken in toorn met een ongeneeslijke plaag’, (Jesaja 14:6).

‘Jehovah, verwijder van over mij Uw plaag, van de slag van Uw hand word ik verteerd’, (Psalm 39:11).

‘Het is wanhopig gesteld met uw breuk; met de plaag van een vijand heb Ik u geslagen om de veelheid van uw ongerechtigheid; machtig veel zijn uw zonden geworden; maar van uw plagen zal Ik u genezen’, (Jeremia 30:12, 14, 17).

‘Indien gij niet waarneemt te doen al de woorden der wet, zo zal Jehovah uw plagen wonderlijk maken, grote en bestendige plagen en alle plaag die niet geschreven is in het Boek van deze Wet, totdat gij verdelgt wordt’, (Deuteronomium 28:58, 59, 61).

‘U zal het boze niet wedervaren en de plaag zal tot uw tent niet naderen’, (Psalm 111:10).

‘Edom zal tot verlating zijn; al wie voorbijgaat zal fluiten over al haar plagen’, (Jeremia 49:17).

‘Zij zal verwoesting zijn; al wie aan Babel voorbijgaat, zal zich ontzetten en fluiten over al haar plagen’, (Jeremia 50:13).

‘Op één dag zullen over Babylon de plagen komen’, (Openbaring 18:8).

‘De twee getuigen zullen de aarde slaan met elke plaag’, (Openbaring 11:6).

Met de plagen van Egypte, die voor een deel eender waren aan de plagen die in het volgende hoofdstuk beschreven zijn, wordt ook niet iets anders aangeduid dan de boze en valse dingen en die eerder in nr. 503 zijn opgesomd; zij worden ook plagen genoemd in (Exodus 9:14; 11:1).

Hieruit blijkt dat met de plagen niet iets anders wordt aangeduid dan geestelijke plagen, die de mensen aandoen ten aanzien van hun zielen en hen verderven, zoals eveneens in, (Jesaja 30:26; Zacharia 14:12, 15; Psalm 38:6, 12; Openbaring 9:20; 16:21; Exodus 12:13; 30:12; Numeri 8:19; Lukas 7:21) en elders.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 647

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

647. En een andere engel ging uit van de tempel die in de hemel is, hebbende ook hij een scherpe sikkel, betekent de hemelen van het geestelijke rijk van de Heer en het Goddelijk Ware van het Woord bij hen.

Met de engel wordt in de hoogste zin de Heer aangeduid, en verder de engelenhemel en eveneens het Goddelijk Ware, voortgaande uit de Heer, zie de nrs. 5, 65, 170, 258, 342-344, 415, 465; hier echter worden met de engel, de hemelen van het geestelijk rijk aangeduid en vandaar de Goddelijke Ware dingen daar, omdat er volgt, dat een andere engel uitging van het altaar, waarmee de hemelen van het hemels rijk van de Heer worden aangeduid, dus de Goddelijke Goede dingen daar, waarover in wat volgt.

Er zijn twee rijken, waarin alle hemelen zijn onderscheiden: het geestelijk en het hemels rijk; het geestelijk rijk is het rijk van de wijsheid van de Heer, omdat de engelen daar in de wijsheid vanuit de Goddelijke Ware dingen uit de Heer zijn; en het hemels rijk is het rijk van de liefde van de Heer, omdat de engelen daar in de Liefde uit de Heer zijn en vandaar in elk goede.

Dat er twee rijken zijn, waarin alle hemelen zijn onderscheiden, zie het werk ‘Hemel en Hel’ te Londen uitgegeven in 1758, nrs. 20-28; en in het werk ‘de Wijsheid van de Engelen aangaande de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid’ in het jaar 1763 uitgegeven te Amsterdam, nrs. 101, 381.

Met de tempel wordt de algehele hemel aangeduid, zoals eerder in nr. 644; maar omdat hier wordt gezegd de tempel die in de hemel is en daarna het altaar, wordt met de tempel de hemel van het geestelijk rijk van de Heer aangeduid, zoals hiervoor is gezegd; en met de scherpe sikkel wordt het Goddelijk Ware van het Woord aangeduid, nrs. 643, 645.

Dat eerder werd gezegd, dat Hij Die op de wolk zat, Zijn sikkel zond en de aarde is afgemaaid en nu dat een engel uitging van de tempel vanuit de hemel, hebbende ook hij een sikkel en die op de aarde zond en de wijngaard van de aarde wijnoogstte, is omdat met de aarde die afgemaaid werd door Hem Die op de wolk zat, dus de Heer, de Kerk in het algehele wereldrond wordt aangeduid, maar met de wijngaard van de aarde de Kerk in de christelijke wereld wordt aangeduid.

Deze dingen behelzen eendere dingen als die welke de Heer heeft voorzegd in de gelijkenis ten aanzien van de zaaier en de inzameling van de oogst in (Mattheüs 13); deze gelijkenis is eerder in nr. 645 aan het einde aangehaald, daar wordt gezegd dat ‘de oogst de voleinding der eeuw is’ dat wil zeggen, het einde van de Kerk en dat de maaiers de engelen zijn, met wie de Goddelijke Ware dingen worden aangeduid; de engelen immers worden niet gezonden om te maaien, dat wil zeggen, om die dingen te doen, maar de Heer doet het door de Goddelijke Ware dingen van Zijn Woord; de Heer zegt immers:

‘Het Woord dat Ik gesproken heb, zal oordelen ten uitersten dage’, (Johannes 12:48); zie ook de nrs. 233, 273.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl