394. En de rook der reukwerken voor de gebeden der heiligen klom op van de hand des engels vóór God, betekent de bescherming van hen door de Heer.

Met de rook der reukwerken opklimmende vóór God, wordt het aanvaarde en het aangename aangeduid; en daarom zegt David iets eenders:

‘Laten de gebeden aanvaard zijn, reukwerk vóór U’, (Psalm 141:2); de oorzaak hiervan was deze, dat de rook van het reukwerk welriekend was door de specerijen, die waren: mirrehars, oniche, galban en wierook, waaruit het reukwerk werd bereid, (Exodus 30:34); en de welriekendheden vanuit die specerijen stemmen overeen met zulke dingen als van de geestelijke liefde of van de naastenliefde en daaruit van het geloof zijn; in de hemel immers worden de allerwelriekendste geuren geroken, overeenstemmend met de doorvattingen van de engelen, opkomend vanuit hun liefde; en daarom wordt ook in verscheidene plaatsen in het Woord gezegd dat Jehovah ‘de reuk der rust’ rook.

Dat de bescherming door de Heer wordt aangeduid, volgt uit wat eerder in nr. 393 is gezegd.