Apocalyps Onthuld # 670
670. En de zeven engelen, hebbende de zeven plagen, gingen uit van de tempel, betekent de voorbereiding uit de Heer tot de invloeiing vanuit het binnenste van de hemel in de Kerk, opdat haar boze en valse dingen universeel zouden worden onthuld en zo de bozen gescheiden van de goeden.
Dat onder de zeven engelen de Heer wordt verstaan, zie nr. 657; dat met de zeven plagen alle boze en valse dingen worden aangeduid, op universele wijze verstaan, zie ook nr. 657; onder de tempel wordt hier het binnenste van de hemel verstaan, waar het Woord en de Decaloog is, zoals in nr. 669; dat met ‘zij gingen uit van de tempel’, de voorbereiding tot de invloeiing wordt aangeduid, is omdat zij uitgingen om, na de fiolen te hebben ontvangen, de plagen in de fiolen op de aarde, in de zee, in de rivieren, op de zon, over de troon van het beest en in de lucht te werpen, waarmee de invloeiing in de Kerk wordt aangeduid, opdat haar boze en valse dingen worden onthuld; dat dit plaatsvond ter wille van hun afscheiding van de goeden, zal men in het volgende hoofdstuk zien.
Apocalyps Onthuld # 46
46. En omgord aan de borsten met een gouden gordel, betekent het Goddelijke, voortgaande en tevens verbindende, te weten het Goddelijk Goede.
Dat de gouden gordel dit betekent, is omdat met de borst van de Heer en in het bijzonder met de borsten daar, Zijn Goddelijke Liefde wordt aangeduid; vandaar met de gouden gordel welke die gordde, het Goddelijke, voortgaande en tevens verbindende, namelijk het Goddelijk Goede van de Goddelijke Liefde; het goud betekent ook het goede, zie verder nr. 913.
Ook betekent de zone of de gordel in het Woord de gemeenschappelijke band, waarmee alle dingen in samenhangende orde worden gehouden, zoals bij Jesaja:
‘Er zal een roede uitgaan vanuit de tronk van Isaï, Gerechtigheid zal de gordel Zijner lenden zijn en de Waarheid de gordel Zijner dijen’, (Jesaja 11:1, 5); de roede uitgaand van de tronk van Isaï is de Heer.
Dat de gordel van de efod en de bandelier van de tunica van Aharon de verbinding hebben aangeduid, zie in het werk ‘Hemelse Verborgenheden’, te Londen uitgegeven, nrs. 9837, 9944.
Aangezien de gordel betekent de band die de goede en de ware dingen van de Kerk verbindt, werd daarom, toen de Kerk bij de zonen Israëls vernietigd was, aan de profeet Jeremia bevolen ‘dat hij zich een gordel zou kopen en op zijn lenden leggen en die daarna verbergen in een gat van de rots naast de Eufraat; en aan het einde der dagen, toen hij dezelve hernam, zie, deze was verdorven en deugde nergens toe’, (Jeremia 13:1-12); waardoor werd uitgebeeld, dat het goede van de Kerk er toen niet meer was en vandaar de ware dingen verstrooid waren.
Iets eenders wordt met de gordel aangeduid bij Jesaja:
‘In plaats van een gordel zal zijn verscheuring’, (Jesaja 3:24) en ook elders.
Dat met de tepels of met de borsten de Goddelijke Liefde wordt aangeduid, blijkt uit vele plaatsen in het Woord waar zij met name genoemd worden en verder uit de overeenstemming ervan met de liefde.